Opgeheven en vervangen door het koninklijk besluit van 27 november 2015 tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria.
Artikel 1

Op straffe van de sancties bepaald in artikel 3, vierde lid van de programmawet (II) van 27 december 2006 kan de geneesheer die krachtens artikel 44bis van het Wetboek van Strafvordering of krachtens artikel 63, § 1, 4° en 5°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968, wordt opgevorderd om een bloedproef te verrichten, zich daarvan slechts onthouden wanneer zijn bevindingen een formele contra-indicatie tegen deze maatregel opleveren of wanneer hij de reden die de persoon op wie de bloedproef moet worden verricht, aanvoert om zich eraan te onttrekken, als gegrond erkent.

De geneesheer die in een van deze gevallen van oordeel is dat hij de bloedproef niet moet verrichten, vermeldt in een onmiddellijk op te maken verslag de redenen waarom hij zich onthoudt. Dit verslag wordt aan de opvorderende overheid bezorgd. Zulks kan onder gesloten omslag geschieden ingeval de geneesheer niet door een magistraat is opgevorderd of ingeval het verslag niet rechtstreeks aan de opvorderende magistraat kan worden overhandigd. Het verslag of de omslag die het verslag bevat, wordt terstond bij het proces-verbaal gevoegd.

Ingeval de persoon op wie de bloedproef moet worden verricht, zich niet aan de ingreep van de opgevorderde geneesheer onderwerpt, wordt daarvan melding gemaakt in het door de opvorderende overheid opgemaakte proces-verbaal.

Artikel 2

Wanneer de bloedproef wordt bevolen krachtens artikel 63, § 1, 4° en 5°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968, vullen de opvorderende overheid en de opgevorderde geneesheer een formulier in waarvan het model de bijlage bij dit besluit uitmaakt.

Artikel 3

Het bloed wordt aan de ader afgenomen. De opvorderende overheid overhandigt daartoe aan de geneesheer een bloedafnamesysteem dat volgende elementen bevat :

Drie steriele buizen onder permanent vacuüm (of onder vacuüm in situ) met een inhoud van ten minste 4 ml uit wit neutraal glas of uit een neutrale doorzichtige kunststof (geen polystyreen). De buizen moeten een identificatienummer dragen;

een steriele en onbuigzame naald vervaardigd uit nikkel of uit een roestvrije legering. Zij moet worden gevoegd bij de afnamebuis met een aangepaste adapter;

een tampon met een antisepticum;

een occlusief verband dat bestaat uit een geperforeerd kleefpleister voorzien van een gaasverband.

Het geheel wordt in een verpakking geplaatst die bij het vervoer een efficiënte bescherming biedt.

Het permanent vacuüm in de afnamebuis moet gedurende een jaar intact en stabiel blijven zodat de vulling gedurende die tijd normaal kan verlopen.

De afnamebuis moet (droog) natriumfluoride (1,5 - 5,0 mg/ml bloed) in combinatie met EDTA (1 - 2 mg/ml bloed) of met kaliumoxalaat (1,5 - 2,5 mg/ml bloed) of met heparine (12 - 30 USP eenheden/ml bloed) bevatten.

Acht kleefbriefjes, alsmede een specifieke gebruiksaanwijzing van het afnamesysteem worden bij ieder afnamesysteem gevoegd met de volgende gedrukte tekst in het Nederlands en in het Frans.

Gebruiksaanwijzing

De naald op de adapter plaatsen.

Rond de arm een knevelverband aanbrengen, daarna de huid zorgvuldig ontsmetten met de tampon doordrenkt met antisepticum en met de naald een punctie uitvoeren.

De aanzuiging laten verlopen totdat de gewenste hoeveelheid bloed is verkregen ten minste 12 ml bloed (3 x 4 ml).

Elke buis voorzichtig mengen om een goede homogenisatie tussen anticoagulans en bloed te bekomen.

Na de bloedafname op elke buis onmiddellijk een etiket aanbrengen waarop de naam en de voornamen van de persoon op wie de bloedproef is verricht, alsook de datum en het nummer van het proces-verbaal zijn vermeld. Dit etiket mag het identificatienummer van de afnamebuis niet bedekken.

De geneesheer gaat te werk met alle gebruikelijke voorzorgen inzake aseptie.

De bloedafname moet ten minste 12 ml bloed bedragen.

De Minister bevoegd voor Volksgezondheid kan andere voorwaarden bepalen waaraan het bloedafnamesysteem moet voldoen.

Artikel 4

Nadat de bloedafname is verricht, wordt op elke buis onmiddellijk een etiket aangebracht waarop de naam en de voornamen van de persoon op wie de bloedafname is verricht, alsook de datum en het nummer van het proces-verbaal zijn vermeld.

Artikel 5

Wanneer de persoon op wie de bloedafname is verricht, wordt bijgestaan door een geneesheer van zijn keuze, kan deze laatste in het proces-verbaal de opmerkingen doen optekenen die hij meent te moeten maken.

Artikel 6

De opgevorderde geneesheer bezorgt het bloedmonster aan de opvorderende overheid, die het onmiddellijk langs de vlugste weg onder de in artikel 6/1 vermelde voorwaarden, toezendt aan het erkend laboratorium dat de gerechtelijke overheid heeft aangewezen.

Artikel 6/1

Na afname wordt het bloedmonster verzegeld met één van de acht kleefbriefjes vermeld in het vijfde lid van artikel 3.

Vooraleer de analyse wordt verricht, moet het bloedmonster rechtop en bij een temperatuur van + 4° C worden bewaard in een daartoe bestemde koelkast.

Artikel 7

De gerechtelijke overheid vordert hetzij een deskundige van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, hetzij een deskundige werkzaam in een door de Minister van Justitie erkend laboratorium op, om de bloedanalyse te verrichten.

De deskundige verricht de analyse zo spoedig als de omstandigheden het toelaten en legt zijn verslag over binnen veertien kalenderdagen te rekenen van de ontvangst van de vordering en van het bijbehorende bloedmonster.

Het laboratorium waaraan de deskundige verbonden is, bewaart het restant van het bloedmonster bij een temperatuur van 20 °C gedurende een termijn van zes maanden te rekenen van de bloedafname, waarna het wordt vernietigd.

Artikel 44bis, § 2, van het Wetboek van Strafvordering is van toepassing op de deskundige gevorderd om de analyse te verrichten.

Artikel 8

De bloedanalyse vindt plaats volgens de methode omschreven in artikel 63, § 2, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968, gewijzigd bij de wet van 16 maart 1999.

Artikel 9

De ambtenaar van het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter stelt de persoon op wie de bloedafname is verricht, zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen dertig kalenderdagen te rekenen van het verstrijken van de termijn van veertien kalenderdagen bedoeld in artikel 7, tweede lid, in kennis van het resultaat van de analyse.

De kennisgeving geschiedt bij ter post aangetekende brief. Zij wordt geacht te zijn geschied de dag volgend op die waarop de brief op de post is afgegeven, zon- en feestdagen daarin niet begrepen. Ze kan ook mondeling geschieden door de magistraat of door de officier van gerechtelijke politie aan wie hij daartoe opdracht geeft; in dit geval wordt van de kennisgeving proces-verbaal opgemaakt.

De betrokkene wordt terzelfder tijd gewaarschuwd dat hij, indien hij meent een tegen-expertise te moeten laten verrichten, hij van dit recht gebruik moet maken binnen veertien kalenderdagen te rekenen van de dag van de kennisgeving.

Artikel 10

De betrokkene die een tegen-expertise wil laten verrichten, moet daartoe, bij ter post aangetekende brief, een aanvraag richten aan één van de laboratoria vermeld in artikel 7 en door hem gekozen of aan een deskundige werkzaam in een dergelijk laboratorium. Terzelfder tijd zendt hij bij aangetekende brief een afschrift van die aanvraag aan de magistraat die de kennisgeving bedoeld in artikel 9 heeft verricht. De aanvraag en de toezending worden geacht ten aanzien van het gekozen laboratorium of van de gekozen deskundige te zijn gedaan de dag volgend op die waarop de afgifte ter post heeft plaatsgehad, zon- en feestdagen daarin niet begrepen.

In de aanvraag moeten de naam en de voornamen van de verzoeker worden vermeld, alsook het laboratorium waar de analyse werd verricht en indien de aanvraag aan hetzelfde laboratorium of aan een aldaar werkzaam deskundige wordt gericht, in voorkomend geval de naam van de technische raadsman die betrokkene heeft gekozen om op de tegen-expertise toezicht te houden.

De tegen-expertise moet worden verricht overeenkomstig de in artikel 8 bepaalde regels. De resultaten ervan worden aan betrokkene bezorgd binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag. De gerechtelijke overheid wordt terzelfder tijd door het laboratorium in kennis gesteld van deze mededeling.

Indien betrokkene de tegen-expertise wil laten verrichten in een ander laboratorium dan dat waar de analyse heeft plaatsgevonden, bezorgt dit laatste op het hem daartoe gedaan verzoek, het bloedmonster zo spoedig mogelijk aan het gekozen laboratorium. Dit laatste bezorgt het restant van het bloedmonster terug aan het laboratorium dat de eerste analyse heeft verricht en het overeenkomstig artikel 7 bewaart.

Artikel 11

De erkenning van de laboratoria bepaald in artikel 44bis, §§ 3 en 4, van het Wetboek van Strafvordering en in artikel 64 van de wet betreffende politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968, geschiedt door Ons onder de voorwaarden bepaald in artikel 12, op advies van de procureur-generaal bij het hof van beroep in wiens rechtsgebied het laboratorium is gevestigd.

De aanvragen tot erkenning moeten schriftelijk aan de Minister van Justitie worden gericht.

Artikel 12

De erkenning bedoeld in artikel 11 kan enkel geschieden indien de verzoeker bewijst :

dat de bewaring van het afgenomen bloed onder passende omstandigheden wordt gewaarborgd en dat de analyse ervan wordt verricht onder het gezag en het toezicht van een persoon van onbesproken gedrag, die de gewenste waarborgen biedt inzake bevoegdheid en ervaring, welke respectievelijk blijken uit het bezit van een diploma van apotheker, van doctor in de geneeskunde, van doctor of licentiaat in de scheikundige wetenschappen of van licentiaat in de biochemische wetenschappen en uit het bewijs dat hij gedurende ten minste vijf jaren analyses inzake medico-legale toxicologie heeft verricht;

dat het laboratorium beschikt over de installatie, de apparatuur, het materieel en de producten nodig om de bewaring van de bloedmonsters te waarborgen en om het gehalte daarin te bepalen van de stoffen bedoeld in artikel 37bis van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968, gewijzigd bij de wet van 16 maart 1999;

dat in het laboratorium een dienst voor het in ontvangst nemen van de bloedmonsters georganiseerd is;

dat het laboratorium voldoet aan een ringtest, georganiseerd door de Minister van Justitie.

Artikel 13

Om de erkenning te behouden, moeten de laboratoria zich minstens twee keer per jaar op eigen kosten onderwerpen aan de ringtest die het ministerie van Justitie organiseert en daaraan voldoen.

Wij kunnen de erkenning opschorten of intrekken indien niet meer is voldaan aan de voorwaarden omschreven in de voorafgaande artikelen.

Artikel 14

Tot het verstrijken van een termijn van een jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit besluit kan de bloedproef eveneens worden verricht aan de hand van de venulen die thans worden gebruikt voor de vaststelling van het alcoholgehalte overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 juni 1959. In dat geval moeten ten minste drie buizen worden gevuld.

Artikel 15

In afwachting van de erkenning kunnen de laboratoria die voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 12, 1°, 2° en 3°, en erkend zijn op grond van het koninklijk besluit van 10 juni 1959, de bloedanalyses verrichten gedurende een periode van twee jaar te rekenen van de datum van de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit.

Artikel 16

Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Artikel 17

Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Tot 31 juli 2011 kan de bloedproef eveneens worden verricht aan de hand van de bloedafnamesets die thans worden gebruikt voor de vaststelling van het alcoholgehalte overeenkomstig artikel 1, 1°, zoals gewijzigd door het ministerieel besluit van 10 januari 2003, van het ministerieel besluit van 27 december 1996 tot uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 10 juni 1959 betreffende inzonderheid de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte.
In voormeld geval dienen, overeenkomstig artikel 3, 1° van het koninklijk besluit van 4 juni 1999 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het gehalte van de andere stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid bei?nvloeden, eveneens drie steriele buizen te worden gevuld.

Bijlage