Fietsers en de wegcode

Woord vooraf

Fietsen houdt in dat je de weg deelt met andere weggebruikers. Daarom is het ook noodzakelijk je rechten en plichten als fietser te kennen.

Deze brochure verduidelijkt de belangrijkste verkeersregels die van toepassing zijn op fietsers. Tevens gaat zij dieper in op tal van verplichtingen die gelden voor de andere weggebruikers wanneer zij met fietsers in contact komen.

Aangezien het verkeersreglement niet alle problemen van het verkeer kan oplossen, vindt u in deze brochure ook tips voor preventief rijgedrag. Deze tips leggen de klemtoon op het verbeteren van de zichtbaarheid van de fietser en ze trachten fietsers te helpen om ervoor te zorgen dat andere weggebruikers meer rekening met hen houden.

Recente wijzigingen in de verkeerswetgeving vindt u uiteraard terug in deze brochure. Oudere regels ontbreken eveneens niet in deze brochure aangezien ze nog te vaak ongekend zijn bij het grote publiek.

Zij die graag kennis nemen van de teksten van het verkeersreglement, vinden in de loop van de brochure verwijzingen naar de betreffende wetsartikelen. Deze komen uit het Koninklijk Besluit van 1/12/1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en het gebruik van de openbare weg.

Deze brochure bestaat uit vier delen. Het eerste deel beantwoordt de vraag “Waar rijden indien er geen fietsinfrastructuur aanwezig is?” Het tweede deel stelt dezelfde vraag indien er fietsinfrastructuur aanwezig is. Het derde deel “Hoe moet je fietsen?” behandelt diverse thema’s zoals het contact met andere weggebruikers, het gedrag op kruispunten en rotondes en de wetgeving omtrent het fietsen in groep. Het laatste deel wordt gewijd aan de uitrusting van fiets en fietser. Tot slot vindt u in deze brochure een woordenlijst met de belangrijkste termen van het verkeersreglement die in dit document gebruikt worden.

Veel lees- en fietsplezier!

Op wie is deze brochure van toepassing?

Deze brochure is uiteraard van toepassing op fietsers, maar wat is een fietser? Een fiets is een tweewielig rijwiel en een rijwiel is een voertuig dat wordt voortbewogen door middel van pedalen of handgrepen door één of meer van de gebruikers. We kunnen bijgevolg stellen dat een fietser een gebruiker is van een voertuig met twee wielen dat wordt voortbewogen door middel van pedalen of handgrepen.

Daarnaast worden drie- en vierwieler van maximaal 1 meter breed gelijkgesteld met fietsen. Deze brochure is dus ook van toepassing op gebruikers van rijwielen tot en met 1 meter breed.

De aanwezigheid van een hulpmotor met een vermogen van niet meer dan 250 W die trapondersteuning biedt tot een snelheid van maximaal 25 km/u, brengt geen wijziging in de classificatie als rijwiel.

Het trekken van een aanhangwagen wijzigt evenmin de classificatie als fiets of ander rijwiel.

Het verkeersreglement onderscheidt nog de ligfiets (als een rijwiel met een bestuurder in bijna liggende positie) en een velomobiel (een ligfiets met een carrosserie). Voor deze voertuigen gelden dezelfde regels maar krijgen een uitzondering voor wat betreft het verplicht gebruik van sommige fietspaden. Dit wordt behandeld in het hoofdstuk ‘Waar rijden als er fietsvoorzieningen zijn?’.

Naast de ‘gewone’ rijwielen (al dan niet met trapondersteuning) bestaan er ook gemotoriseerde rijwielen. Het verschil met de eerdergenoemde rijwielen is dat de motor een vermogen van ten hoogste 1 kW mag hebben en eventueel ook andere functies kan hebben naast trapondersteuning. Bestuurders van gemotoriseerde rijwielen worden volledig gelijkgesteld met bestuurders van gewone rijwielen. Dus deze brochure is van toepassing op bestuurders van tweewielige gemotoriseerde rijwielen en drie- of vierwielige gemotoriseerde rijwielen tot en met 1 meter breed. Opgelet, om een gemotoriseerd rijwiel te besturen moet je minstens 16 jaar oud zijn.

Een derde groep van weggebruikers waarop deze brochure van toepassing is, zijn de gebruikers van voortbewegingstoestellen. Maar niet allemaal! De gebruikers van niet-gemotoriseerde voortbewegingstoestellen waarmee sneller dan stapvoets wordt gereden en de gebruikers van gemotoriseerde voortbewegingstoestellen worden gelijkgesteld met fietsers. Echter, de personen met een verminderde mobiliteit die gemotoriseerde voortbewegingstoestellen gebruiken die uitsluitend voor hen zijn bestemd en waarmee niet sneller dan stapvoets wordt gereden, worden gelijkgesteld met voetgangers.

Voorbeelden van niet-gemotoriseerd voortbewegingstoestellen zijn steps en skateboards.

Voorbeelden van gemotoriseerde voortbewegingstoestellen zijn elektrische steps, elektrische skateboards, zelfbalancerende één- en tweewielers, scootmobielen en rolstoelen met motor.

Het monteren van een zadel op een elektrische step maakt dat het voertuig onderworpen is aan de Europese Verordening nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers. Het is dan geen gemotoriseerd voortbewegingstoestel meer maar een bromfiets. Dit mag enkel indien het voertuig met zadel gehomologeerd is, voldoet aan de aan de technische eisen gesteld aan bromfietsen, beschikt over een gelijkvormigheidsattest en ingeschreven en verzekerd is als bromfiets.

Deze brochure is dus niet van toepassing op:

  • Gebruikers van niet-gemotoriseerde voortbewegingstoestellen wanneer ze niet sneller dan stapvoets rijden, zij worden immers gelijkgesteld met voetgangers;
  • Personen met een verminderde mobiliteit die gemotoriseerde voortbewegingstoestellen gebruiken die uitsluitend voor hen zijn bestemd wanneer ze niet sneller dan stapvoets rijden, ook zij worden gelijkgesteld met voetgangers;
  • Bestuurders van rijwielen en gemotoriseerde rijwielen breder dan 1 meter, zij mogen geen gebruik maken van de fietsvoorzieningen;
  • Bestuurders van speed pedelecs en andere bromfietsen.

Waar rijden indien er geen fietsvoorzieningen zijn?

Algemene regel

Rijbaan, parkeerstrook, berm en trottoir

Als er geen fietspad is, moet je rechts op de rijbaan rijden (art. 9.1.1). Je mag ook de gelijkgrondse bermen gebruiken die rechts in je rijrichting liggen (art. 9.1.2.4°). In dit geval:

  • Moet je de andere weggebruikers voorrang geven.
  • Heb je geen voorrang als je terug op de rijbaan komt (want je voert een maneuver uit).

Buiten de bebouwde kom mag je ook gebruik maken van parkeerstroken, trottoirs en verhoogde bermen aan de rechterkant (onder dezelfde voorwaarden) (art. 9.1.2.4°).

Het is interessant om de parkeerstroken te gebruiken als fietser. Doe dit echter alleen als er over een lange afstand geen auto’s geparkeerd zijn. Anders moet je altijd de parkeerstroken verlaten en terug oprijden, en dit slalommen is absoluut afgeraden.

Rechts rijden

Net als elke andere bestuurder, ben je verplicht om zo dicht mogelijk bij de rechterrand van de rijbaan te rijden. Uitzondering op deze regel: op pleinen, rotondes, of als je op een rijstrook rijdt met pijlen die de richting aanduiden die je moet volgen (art. 9.3.1).

Automobilisten moeten bij het inhalen trouwens een zijdelingse afstand van minstens één meter laten tussen hun voertuig en de fietser (art. 40ter), buiten de bebouwde kom moet een zijdelingse afstand van minimaal 1,50 m worden aangehouden.

Om gevaarlijk inhalen te vermijden, is het ook aan te raden om van de rechterkant van de rijbaan weg te rijden: 

  • Wanneer de beschikbare breedte het niet toelaat om de fietser in te halen met inachtneming van de minimale zijdelingse afstand;
  • Wanneer het onmogelijk is om ervoor te zorgen dat de rijstrook voldoende vrij is (art. 16.4.1, a).

Zo dicht mogelijk bij de rechterrand van de rijbaan rijden, betekent niet dat je in de goot moet rijden. Als je te dicht bij de rechterrand van de rijbaan blijft, loop je het gevaar om tegen het openslaand portier van een geparkeerde auto te botsen of om rakelings ingehaald te worden door auto’s… Daarenboven, kan je als je te dicht bij de rechterrand rijdt, alleen naar links uitwijken (dus in de richting van het verkeer) om een hindernis of een oneffenheid in het wegdek te ontwijken.

Door iets meer in het midden van de rijstrook rijden, kan je bovendien beter zien welke weggebruikers van rechts komen.

Links of rechts inhalen?

Er moet een onderscheid worden gemaakt naargelang de in te halen voertuigen in beweging zijn of niet.

  • Als de voertuigen die je wilt voorbijrijden in beweging zijn, is er sprake van inhalen. Inhalen moet altijd langs links gebeuren.
  • Een stilstaande rij voertuigen, mag je (voorzichtig) voorbijrijden langs rechts (vb. voor een rood licht). Dit is alleen toegelaten als de voertuigen stilstaan. Zodra deze terug in beweging komen, moet je het voorbijrijden langs rechts onderbreken en terug invoegen tussen twee rijdende voertuigen; of moet je langs links inhalen.
Het is altijd gevaarlijk om een vrachtwagen of bus die stilstaat in een file voorbij te rijden. Door de dode hoek is het mogelijk dat de bestuurder van dit voertuig opnieuw vertrekt of een maneuver uitvoert zonder de fietser gezien te hebben!

Bijzondere gevallen

Fietszone

(art. 2.61 en 22novies)

Een fietszone is de zone gelegen tussen de volgende verkeersborden:

Begin van een fietszone Einde van een fietszone

In fietszones mogen fietsers de ganse breedte van de rijbaan gebruiken voor zover deze slechts opengesteld is in hun rijrichting en de helft van de breedte langs de rechterzijde indien de rijbaan opengesteld is in beide rijrichtingen.

Motorvoertuigen hebben toegang tot fietszones. Zij mogen de fietsers evenwel niet inhalen. De snelheid mag in een fietszone nooit hoger liggen dan 30 km per uur. In fietszones worden bestuurders van rijwielen of speed pedelecs gelijkgesteld met fietsers.

Vroeger heette dit "Fietsstraat". Borden met de oude naam zijn evengoed geldig, evenals borden zonder opschrift.

Voetgangerszone

(art. 2.35, 22sexies en 40)

Een voetgangerszone is de zone gelegen tussen de volgende verkeersborden:

F103F.pngBegin van een voetgangerszone F105F.pngEinde van een voetgangerszone

In voetgangerszones:

  • hebben fietsers enkel toegang indien een fiets afgebeeld is op het verkeersbord. Als er geen extra informatie bij de fiets staat, mogen fietsers altijd in deze zone fietsen. Als er uren en/of dagen vermeld staan op het bord bij de fiets, moeten de fietsers zich hieraan houden;
  • mogen fietsers niet sneller dan stapvoets rijden;
  • moeten fietsers voorrang verlenen aan voetgangers en zo nodig stoppen;
  • mogen fietsers voetgangers niet in gevaar brengen of hinderen;
  • moeten fietsers afstappen en te voet verder gaan als er zoveel voetgangers zijn dat fietsen moeilijk wordt.

Speelstraat

(art. 2.36, 22septies en 40)

Een speelstraat is herkenbaar aan aan de volgende verkeersborden:


Het is de bedoeling om kinderen in alle vrijheid te laten spelen. Bestuurders van speed pedelecs zijn er niet toegelaten, tenzij ze er wonen. Fietsers hebben wel toegang tot speelstraten.

De bestuurders die in de speelstraten rijden, moeten dit stapvoets doen; ze moeten de doorgang vrij laten voor de voetgangers die spelen, hen voorrang verlenen en er zo nodig voor stoppen. Fietsers moeten zonodig afstappen. De bestuurders mogen de voetgangers die spelen niet in gevaar brengen en niet hinderen. Ze moeten bovendien dubbel voorzichtig zijn ten aanzien van kinderen.

Schoolstraat

(art. 2.68 en 22undecies)

Een schoolstraat is herkenbaar aan aan de volgende verkeersborden:

C3
schoolstraat

In de schoolstraten is de openbare weg voorbehouden voor voetgangers, rijwielen en speed pedelecs. De wegbeheerder kan andere voertuigen toelaten d.m.v. een vergunning.

Bestuurders die in de schoolstraat rijden, doen dit stapvoets; ze laten de doorgang vrij voor de voetgangers en fietsers, verlenen hen voorrang en stoppen er zo nodig voor. De bestuurders brengen de voetgangers en fietsers niet in gevaar en hinderen hen niet.

Woonerf en erf

(art. 2.32, 22bis en 40)

Begin en einde van deze zones zijn aangegeven met de volgende verkeersborden:

Begin van een woonerf of erf Einde van een woonerf of erf

In woonerven en erven:

  • hebben fietsers altijd toegang;
  • mogen fietsers voetgangers niet in gevaar brengen of hinderen, en moeten zo nodig stoppen;
  • moeten fietsers dubbel voorzichtig zijn ten aanzien van kinderen;
  • is de snelheid beperkt tot 20 km/u.

Busstroken en bijzondere overrijdbare beddingen

(art. 71.2, 72.5 en 72.6)

Als fietser mag je alleen gebruik maken van de busstroken en de bijzondere overrijdbare beddingen die aangeduid zijn via de onderstaande borden, als het verkeersbord aangevuld wordt door de afbeelding van een fiets. Speed pedelec-bestuurders mogen op busbanen en bijzondere overrijdbare beddingen rijden als het "bromfiets P"-symbool is toegevoegd aan het verkeersbord.

Op deze stroken en beddingen moeten fietsers naast elkaar rijden en rechts houden. Ze moeten de speciale verkeerslichten voor voertuigen van het openbaar vervoer opvolgen.

Plaatselijk verkeer of plaatselijke bediening

(art. 2.47)

Als fietser mag je altijd gebruik maken van wegen voor plaatselijk verkeer of plaatselijke bediening. Bestuurders van speed pedelecs mogen deze wegen niet gebruiken, behalve bewoners en hun bezoekers.

Fietssuggestiestroken en sergeantstrepen

Fietssuggestiestroken en sergeantstrepen bevinden zich meestal langs weerszijden van de rijbaan wanneer deze niet breed genoeg is voor een echt fietspad. Fietssuggestiestroken en sergeantstrepen zijn geen fietspaden. Je bent dus niet verplicht ze te gebruiken. Enerzijds zijn ze bestemd om de weggebruikers aan te sporen om rekening te houden met fietsers, anderzijds om fietsers aan te sporen hun plaats in te nemen op de rijbaan.
Wanneer fietsers worden uitgenodigd om tussen de tramsporen te rijden, moeten ze opzij gaan om de tram te laten passeren, zodra dat veilig kan.

Middenrijbaan

Op een weg met middenrijbaan mogen fietsers gebruik maken van de zijdelingse strook aan hun rechter kant, op voorwaarde dat ze voorrang verlenen aan de voetgangers (art. 9.1.2.4, 2e lid). De andere bestuurders mogen de zijdelingse stroken gebruiken wanneer dat nodig is om te kruisen of in te halen en op voorwaarde dat ze de daar aanwezige weggebruikers niet in gevaar brengen (art. 15.3 et 16.5). Indien er geen bruikbare berm is mogen voertuigen stilstaan (maar niet parkeren) op de zijdelingse strook (art. 23.1.2°).

Waar rijden indien er fietsvoorzieningen zijn?

Het fietspad

Definitie en eigenschappen

  • Het fietspad is het deel van de openbare weg dat voor het verkeer van fietsen is voorbehouden. Het maakt geen deel uit van de rijbaan. Er mogen dus geen auto’s op rijden (art. 2.7).
  • Het is verboden een voertuig te laten stilstaan of te parkeren op een fietspad. Zo is het ook verboden om een voertuig te laten stilstaan op een plaats van de rijbaan waar de fietsers moeten rijden om een obstakel te ontwijken (art. 24.2°).
  • Als het fietspad berijdbaar is, is men verplicht om het te gebruiken (art. 9.1.2.1°).
  • Het fietspad is niet uitsluitend voor fietsers bedoeld. Bromfietsen klasse A (max. 25 km/u) en in sommige gevallen Speed pedelec bestuurders en bromfietsen klasse B (max. 45 km/u) moeten/mogen het fietspad gebruiken. Onder bepaalde voorwaarden geldt dit ook voetgangers en voor de gebruikers van rolschaatsen en steps (art. 2.7., 9.7.1° en 42).
  • Een fietspad kan één of twee rijrichtingen hebben.

Waaraan herkent men een fietspad?

(art. 9.1.2.1°)

OFWEL Is het afgebakend met twee evenwijdige witte onderbroken strepen op het wegdek, meestal op dezelfde hoogte als de rijbaan. In dit geval is het in principe niet aangeduid met een verkeersbord. Als fietser ben je verplicht gebruik te maken van dit type fietspad, indien het rechts in je rijrichting ligt. Het is verboden om op een gemarkeerd fietspad te rijden dat links in de rijrichting ligt. Er bestaan geen dergelijke fietspaden met twee rijrichtingen.

OFWEL Is het aangeduid met het verkeersbord D7. Meestal rijdt men rechts in de rijrichting. Dit fietspad is meestal gescheiden van de rijbaan door een berm, een boordsteen of een goot. Het fietspad mag alleen in beide richtingen gebruikt worden (tweerichtingsfietspad) als het verkeersbord in beide richtingen geplaatst is.
D7.png

OFWEL Is het aangeduid met het verkeersbord D9. In dit geval moeten fietsers en voetgangers elk gebruik maken van het gedeelte van de openbare weg dat hen door dit verkeersbord is toegewezen. De scheiding wordt aangegeven door een doorlopende witte streep of door een duidelijk verschil in materiaalkeuze voor het wegdek. Het gedeelte dat voorbehouden is voor de fietsers, is een echt fietspad. Het fietsverkeer is alleen toegelaten in beide richtingen als het verkeersbord in beide rijrichtingen wordt geplaatst. Dit fietspad is meestal van de rijbaan gescheiden door een berm, een boordsteen of een goot.
D9.png

Het verkeersbord D10 duidt een deel van de openbare weg aan dat voorbehouden is voor het verkeer van voetgangers en fietsers. Zij moeten dit deel van de weg volgen. Volgens het verkeersreglement mogen fietsers de voetgangers die er zich bevinden niet in gevaar brengen. Bestuurders van speed pedelecs mogen daar dus niet rijden.
D10.png
In het Waals gewest geldt er op fietspaden aangeduid met het verkeersbord D9 en de delen van de openbare weg aangeduid met het verkeersbord D10, gelegen binnen de bebouwde kom, een snelheidsbeperking van 30 km/u.

Daar waar de snelheid beperkt is tot 50 km/u of minder, hebben de bestuurders van ligfietsen en velomobielen, die een breedte hebben van maximum 1 meter, de keuze tussen het fietspad, het deel van de openbare weg aangeduid door het verkeersbord D10 of de rijbaan (art. 9.1.2.1).

Tweerichtingsfietspaden op kruispunten

Op kruispunten worden weggebruikers die op het punt staan om een tweerichtingsfietspad te kruisen, gewaarschuwd door speciale signalisatie.

M9.png  M10.png

Op kruispunten worden de weggebruikers gewaarschuwd dat er van beide kanten fietsers kunnen komen. Toch blijft voorzichtigheid hier de boodschap voor fietsers. Ondanks alles bestaat immers de kans dat bestuurders verrast worden omdat ze niet gewoon zijn dat fietsers van beide kanten komen.

Inhalen op een fietspad

Een fietser die een andere fietser inhaalt, moet rekening houden met het verkeer, in het bijzonder met de andere (brom)fietsers die al begonnen zijn met inhalen (art. 16). Als het gaat om een tweerichtingsfietspad, moet je er op letten dat je de fietsers die uit de tegenovergestelde richting komen niet hindert.

Bijzondere omstandigheden

Als er links van de rijbaan een tweerichtingsfietspad loopt, ben je als fietser in bijzondere omstandigheden niet verplicht om dit fietspad te gebruiken. Je mag dan gebruik maken van de rijbaan, rechts in je rijrichting. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer je, om op het fietspad te rijden, op een relatief korte afstand tweemaal de rijbaan zou moeten oversteken.

Het fietspad verlaten

(art. 9.1.2.3°)

Fietsers mogen het fietspad verlaten:

  • om van richting te veranderen
  • om in te halen
  • om omheen een hindernis te rijden (verkeerd geparkeerde wagens, vuilnisbakken, bouwmaterialen, containers…)
  • als het fietspad in slechte staat is (glasscherven, modder, sneeuw, slechte toestand van het wegdek…).

Op het einde van een fietspad eindigend op de rijbaan, voert een fietser die rechtdoor rijdt geen maneuver uit. De fietser behoudt zijn voorrang ten opzichte van de weggebruikers op de rijbaan.

Aan het einde van een fietspad moeten fietsers die het pad verlaten voorzichtig zijn. Kijk dus eerst of er geen achteropkomend verkeer is en gebruik je arm om aan te geven wat je van plan bent. Soms is het veiliger om je voorrang af te staan.
Image 11
Aan het begin en het einde van de bebouwde kom vertonen bepaalde fietspaden een markering, zoals op de afbeelding hierboven. Bij het binnenrijden van bebouwde kom, zou je als fietser kunnen denken dat je het fietspad moet verlaten. Dit is echter niet het geval. Deze markering is alleen bedoeld voor speed pedelecs bestuurders en bromfietsers klasse B die aan het begin van de bebouwde kom het fietspad mogen verlaten.

Fietsoversteekplaatsen

Fietsers moeten fietsoversteekplaatsen gebruiken om een tweerichtingsfietspad langs de andere kant van de rijbaan te bereiken, of om het fietspad te verlaten om de rijbaan op te rijden. Een fietsoversteekplaats is afgebakend door twee onderbroken strepen gevormd door witte vierkanten of parallellogrammen (art. 43.3. en 76.4).

Begeef je voorzichtig op een oversteekplaats voor fietsers en geef voorrang aan de naderende voertuigen.

De automobilist van zijn kant, mag de oversteekplaats voor fietsers slechts met matige snelheid naderen teneinde de fietsers die er zich op bevinden, niet in gevaar te brengen. Indien nodig moet hij stoppen om de overstekende fietser door te laten (art. 40ter).

Als fietser aanstalten maken om over te steken, betekent niet dat je voorrang hebt. Er is dus een groot verschil tussen een fietsoversteekplaats en een oversteekplaats voor voetgangers.

Opstelvakken en voorsorteerstroken voor fietsers

(art. 77.6. en 77.7)

Sommige kruispunten met verkeerslichten zijn voorzien van fietsopstelvakken. Deze verhogen de zichtbaarheid van de fietsers en kunnen aangeduid worden met een verkeersbord.

Het fietsopstelvak is afgebakend door twee stopstrepen. Wanneer het verkeerslicht op rood staat, mogen de fietsers zich opstellen tussen deze twee strepen, vóór de stilstaande wagens. Automobilisten moeten bij oranje of rood licht steeds stoppen voor de eerste stopstreep. Zodra het groen is, mogen fietsers als eersten het kruispunt oprijden.

Als je je als fietser niet in het opstelvak voor fietsers kan plaatsen, dan neem je best plaats in de file auto’s. Indien je je bij het terug vertrekken rechts van de file bevindt, bestaat het gevaar dat een rechts afslaand voertuig je de pas afsnijdt.
In het fietsopstelvak neem je best plaats naargelang de richting die je uit moet. Bijvoorbeeld: Je moet als fietser links afslaan en er is een opstelvak voor fietsers? Dan is het best dat je jezelf niet te veel naar rechts plaatst in het opstelvak. Anders bestaat de kans dat, wanneer de file terug op gang komt, je de pas afgesneden wordt door een voertuig dat je links inhaalt.
In sommige gevallen is het opstelvak alleen bestemd voor fietsers die in een bepaalde richting willen rijden.
Meestal zijn er geen speciale voorsorteerstroken voor fietsers. In dit geval moet je goed letten op de maneuvers van de andere weggebruikers. Als er geen voorsorteerstroken zijn, of als de voorsorteerstroken aansluiting geven op meer dan één richting (bijvoorbeeld: rechtdoor + linksaf), kunnen sommige voertuigen die een andere richting uit willen, je de pas afsnijden. Goed uitkijken is dus de boodschap!

Voorbehouden wegen

(art. 2.34, 22quinquies, 22octies en 40)

Het gaat hier bijvoorbeeld om landbouwwegen, jaagpaden of oude spoorlijnen die niet meer in gebruik zijn. In principe mogen alleen de weggebruikers die afgebeeld zijn op de verkeersborden bij de ingang van deze wegen, daar gebruik van maken. De snelheid is beperkt tot 30 km per uur.

Weg voorbehouden voor her verkeer van voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs.

Weg voorbehouden voor landbouwvoertuigen, voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs.

Deze wegen mogen over de hele breedte gebruikt worden. Maar men mag elkaar uiteraard niet in gevaar brengen of hinderen. Het kruisen moet langs rechts gebeuren en het inhalen langs links. Wees dubbel voorzichtig in aanwezigheid van voetgangers. Echter, voetgangers mogen het verkeer ook niet onnodig hinderen.

Mogen ook gebruik maken van deze wegen: voertuigen die naar aangrenzende percelen rijden of die ervan terugkomen, voertuigen voor onderhoud, afvalophaling, toezicht en prioritaire voertuigen, voertuigen van bewoners en hun leveranciers.

Op deze wegen is het aanbevolen om rechts te rijden.
Landbouwwegen zijn voornamelijk ingericht voor landbouwers, die er zowel met grote voertuigen als met auto’s gebruik van kunnen maken. Elke weggebruiker moet er voorzichtig zijn en de anderen respecteren!

Op wegen met dit verkeersbord, maakt elk type weggebruiker gebruik van het deel van de rijbaan dat voor hem of haar is voorbehouden (aangeduid door wegmarkeringen), maar men mag ook het andere deel van de weg volgen, op voorwaarde dat men voorrang geeft aan weggebruikers die er zich “op regelmatige wijze” bevinden.

Hoe moet je fietsen?

Veilig en assertief fietsen

Veilig fietsen betekent dat je zichtbaar moet zijn en je plaats moet innemen in het verkeer. Hierbij moet je fouten en onoplettendheden van andere weggebruikers trachten te voorzien. Het komt er ook op aan om zo zichtbaar en voorspelbaar mogelijk te zijn, door anderen duidelijk te maken wat je van plan bent. Hiervoor kan je oogcontact zoeken, bellen of een teken geven met de arm.

Oogcontact

Als je oogcontact hebt met de andere weggebruiker, dan weet je zeker dat deze je gezien heeft. Je kunt duidelijk maken wat je gaat doen en te weten komen wat de ander van plan is.

Horen en gehoord worden

Op de fiets kan je het verkeer beter waarnemen dan vanuit een wagen. Gooi dit voordeel niet overboord door een headset of hoofdtelefoon op te zetten. De fietsbel komt soms van pas, maar maak je geen illusies: het lawaai van het verkeer kan het geluid van je bel overstemmen. Zorg voor een uitwijkmogelijkheid voor het geval dat men je niet hoort.

Arm uitsteken

(art. 12.4 en 13)

Links of rechts afslaan, iemand inhalen of een zijdelingse verplaatsing maken (bijvoorbeeld om uit te wijken voor een dubbel geparkeerde auto) gebeurt als volgt:

  • wees er zeker van dat je de beweging zonder gevaar kan uitvoeren en geef voorrang indien nodig;
  • maak je voornemen tijdig kenbaar door je arm uit te steken.

Je bent verplicht om bij elke richtingverandering een teken te geven met de arm, behalve als je hierdoor uit evenwicht dreigt te raken (bijvoorbeeld op kasseien, glad wegdek, tramsporen, steile helling, …)

Kan het teken met de arm niet, dan zijn er ook andere manieren om te tonen wat je gaat doen: met de hand tonen dat je wilt afslaan, duidelijk enkele keren omkijken, oogcontact zoeken met de bestuurder en je beweging langzaam uitvoeren …

Met twee naast elkaar fietsen

(art. 43.2)

Fietsers mogen op een fietspad altijd met twee naast elkaar rijden, behalve als een andere tweewieler hen wil inhalen, of als het tweerichtingsfietspad te smal is om te kruisen.

Ook op de rijbaan mag je met twee naast elkaar fietsen. Je moet wel achter elkaar gaan rijden als de weg te smal is om met een tegenligger te kunnen kruisen. Buiten de bebouwde kom ben je bovendien verplicht om achter elkaar te gaan rijden als er achteropkomend verkeer is.

Als de weg is voorbehouden voor geregelde openbare diensten, voor leerlingenvervoer en op een voor fietsers toegelaten bijzondere overrijdbare berm dienen fietsers achter elkaar te rijden. Ook als de fiets een aanhangwagen heeft mag je niet met twee naast elkaar rijden.

Kruispunten en rotondes

Fietsers zijn extra kwetsbaar op kruispunten en rotondes. Stel je zichtbaar op en zoek oogcontact met de andere bestuurders. Voor je eigen veiligheid is het soms beter om je voorrang af te staan.

Naleven van de verkeerslichten

De verkeerslichten gelden zowel voor fietsers als voor andere bestuurders. Een fietser die een rood of vast oranjegeel verkeerslicht negeert, begaat een overtreding, zelfs als hij rechts afslaat. Wanneer fietsers gebruik maken van een bijzondere overrijdbare bedding die uitgerust is met verkeerslichten voor het regelen van het verkeer van voertuigen voor het openbaar vervoer (met witte symbolen in plaats van gekleurde lenzen), moeten ze deze lichten volgen.

Een uitzondering op deze regel (art. 67.3) zijn de voorrangsborden B22 en B23 waarbij fietsers en speed pedelecs bestuurders door het oranjegeel en rood mogen rijden, dit om rechts af te slaan of rechtdoor te rijden. Fietsers dienen hierbij wel voorrang te verlenen aan de andere weggebruikers die zich op de rijbaan begeven.

Een bijkomend oranjegeel knipperlicht met het silhouet van een fiets en een pijl heeft dezelfde betekenis als het verkeersbord B22 of B23.

Voorrangsborden

Je moet voorrang verlenen: B1.png

Je moet stoppen en voorrang verlenen: B5.png

Je rijdt op een voorrangsweg: B9.png

Je hebt voorrang op het eerstvolgende kruispunt: B15A.png

Op het eerstvolgende kruispunt geldt voorrang aan rechts: B17.png

Op sommige kruispunten wordt de verlenging van fietspad aangeduid door twee evenwijdige onderbroken lijnen. Fietsers die het fietspad gebruiken, hebben voorrang op andere weggebruikers.

Vierkant groen

Wanneer het groene, oranjegele of rode fietssilhouet omringd is door pijltjes betekent dit dat gelijktijdig groen, oranjegeel of rood geldt voor de dwarsrichting. Deze lichten gelden uitsluitend voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen indien ze op het fietspad mogen rijden. (art. 61.1, 7°).

Gedeelde lens fietser-voetganger

Wanneer de lichten het verlichte silhouet van een fiets en een voetganger voorstellen, gelden deze lichten uitsluitend voor fietsers, voor bestuurders van tweewielige bromfietsen indien ze op het fietspad mogen rijden en voor voetgangers (art. 61.1, 8°). In tegenstelling tot de verkeerslichten voor fietsers, bevinden deze gedeelde verkeerslichten zich aan het einde van de oversteekplaats die ze regelen.

Links afslaan op een kruispunt

Er bestaan verschillende manieren om op een kruispunt links af te slaan.

1ste manier: voorsorteren

  1. Kijk een eindje vóór het kruispunt achter je om te zien of je kunt uitwijken.
  2. Steek je arm uit (alleen als je hierdoor niet uit je evenwicht raakt).
  3. Begeef je geleidelijk naar het midden van de rijstrook, of naar linkerrijstrook (als er meerdere rijstroken zijn).
  4. Steek je arm opnieuw uit.
  5. Leg beide handen terug op het stuur en sla af, hierbij de voorrangsregels respecterend (geef voorrang aan je tegenliggers).

2de manier: in een rechte hoek

  1. Rij tot op de plaats waar je de rijbaan moet oversteken.
  2. Daar houd je rekening met de voorrangsregels (of verkeerslichten) en steek je rechtdoor het kruispunt over.
  3. Stop aan de overzijde van het kruispunt en steek opnieuw over, hierbij de voorrangsregels (of verkeerslichten) in acht nemend.

Rotondes

(art. 2.39 en 12.3.1)

  1. Kort voor de rotonde kijkt de fietser achterom om te controleren of hij kan uitwijken. Hij steekt zijn arm uit en begeeft zich naar het midden van de rijstrook alvorens de rotonde op te rijden. Geef voorrang aan bestuurders die van links komen en zich al op de rotonde bevinden. Het is niet nodig om bij het oprijden van de rotonde de arm uit te steken.
  2. Zorg er voor dat je, in de mate van het mogelijke, de rotonde oprijdt met ongeveer dezelfde snelheid als die van het verkeer waarin je wilt invoegen. Eenmaal op de rotonde, houd je ongeveer 1,5 meter afstand van de rechterrand om in het gezichtsveld van de bestuurder achter je te blijven. Let ook op de bestuurders die links van jou rijden. Ze kunnen je plotseling de pas afsnijden om de rotonde te verlaten.
  3. Hoewel je voorrang geniet op de rotonde, moet je oppassen voor voertuigen die de rotonde oprijden.
  4. Geef met je rechterarm een teken dat je de rotonde verlaat (indien mogelijk).
  5. Vergeet dan niet om voorrang te verlenen aan overstekende voetgangers bij het verlaten van de rotonde.

Je fiets stallen

(art. 23.3 en 70.2.1.3°.f)

Het is verboden om een fiets te parkeren op de rijbaan, met inbegrip van de parkeerstroken, behalve als een verkeersbord dit expliciet toelaat.

Voorbeeld: E9j_NL

Je mag je fiets wel op andere delen van de openbare weg stallen, bijvoorbeeld op het trottoir of de berm. Een fiets, op een trottoir of berm, mag de voetgangers in geen geval hinderen.

Het is aangeraden om de voetgangers naast de openbare weg een vrije doorgang te geven van minimum 1,5 m (zo dicht mogelijk bij de gevels). Deze ruimte is nodig voor een rolstoel die moet draaien, voor twee rolstoelen of kinderwagens die elkaar kruisen…

Houding op de fiets

(art. 43.1)

Je veiligheid wordt voor een stuk bepaald door een correcte houding op de fiets.

  • Op de openbare weg is het verboden te fietsen zonder het stuur vast te houden. Je mag met één hand aan het stuur rijden als je in staat bent om de nodige rijbewegingen uit te voeren en het verkeersreglement na te leven. Wie met één hand het stuur vasthoudt en in de andere hand een tas draagt, kan bijvoorbeeld niet aanduiden dat hij van richting gaat veranderen.
  • Fietsen zonder de voeten op de pedalen te houden, is verboden én gevaarlijk.
  • Je mag je niet door een andere fietser of door een andere weggebruiker laten voorttrekken.
  • Een dier aan een leiband houden als je fietst is verboden.
  • Behalve wanneer zijn voertuig stilstaat of geparkeerd is, mag de bestuurder geen mobiel elektronisch apparaat met een scherm gebruiken, vasthouden noch manipuleren, tenzij het in een daartoe bestemde houder aan het voertuig bevestigd is (art. 8.4).

Met de fiets aan de hand stappen

(art. 42.2.1.3° en 42.2.2.2°)

Indien je met je fiets aan de hand loopt, word je een voetganger en gebruik je het trottoir. Als je de voetgangers op het trottoir hindert, of als er geen trottoir, berm of fietspad is, stap je aan de rechterkant van je fiets, rechts op de rijbaan.

Fietser, voetganger – wie heeft voorrang?

  • Zoals elke andere bestuurder, moeten fietsers dubbel voorzichtig zijn ten aanzien van kwetsbare weggebruikers zoals voetgangers, vooral als het gaat om kinderen, bejaarden of personen met verminderde mobiliteit (art. 7.1).
  • Op oversteekplaatsen voor voetgangers waar het verkeer niet geregeld wordt door een bevoegde persoon of door verkeerslichten, moeten fietsers voorrang verlenen aan de voetgangers die zich op het zebrapad bevinden of op het punt staan zich erop te begeven (art. 40.4.2).
  • Fietsers voeren een maneuver uit als ze een gedeelte van de openbare weg oversteken die niet voor hen is voorbehouden, zoals een trottoir dat de rijbaan oversteekt. Een fietser moet er dus voorrang verlenen aan de voetgangers (art. 12.4).
  • Een fietser die van richting wil veranderen, moet voorrang verlenen aan voetgangers die de rijbaan oversteken die hij gaat oprijden (art. 19.5).
  • Fietsers hebben voorrang op voetgangers als deze voetgangers bij gebrek aan trottoir of begaanbare berm het fietspad nemen. De voetgangers moeten dan voorrang verlenen aan de fietsers (art. 42.2.2.1°).
  • Onder bepaalde omstandigheden moeten fietsers een deel van de openbare weg delen met de voetgangers. Dit is het geval in aanwezigheid van het verkeersbord D10.png. In dit geval mogen fietsers de voetgangers die gebruik maken van dit gedeelte van de openbare weg niet in gevaar brengen.

Kinderen jonger dan 10 jaar

(art. 9.1.2.5°)

Alleen kinderen jonger dan 10 jaar die fietsen, zijn niet verplicht om het fietspad of de rijbaan te gebruiken en mogen altijd op het trottoir en de verhoogde bermen rijden, op voorwaarde dat ze andere weggebruikers niet in gevaar brengen.

Fietsers in groep

(art. 43bis)

De grootte van de groep

Groepen van minder dan 15 fietsers moeten dezelfde regels volgen als individuele fietsers.

Voor de deelnemers van groepen van minimum 15 tot ten hoogste 150 deelnemers, zijn er twee mogelijkheden:

  • ofwel volgen ze dezelfde regels als die voor individuele fietsers.
  • ofwel volgt de groep de regels voor fietsers in groep. In dit geval heeft de groep bepaalde mogelijkheden, maar ook bepaalde verplichtingen.

Als de groep uit meer dan 150 fietsers bestaat, moet hij opgesplitst worden.

Regels voor fietsers in groep

  • Gebruik van het fietspad is niet verplicht.
  • Met maximum twee naast elkaar rijden mag altijd, op voorwaarde dat je gegroepeerd blijft.
  • Op een rijbaan zonder rijstroken mogen ze niet meer dan een breedte gelijk aan die van één rijstrook (± 3 m) en in geen geval meer dan de helft van de rijbaan in beslag nemen.
  • Op een rijbaan met verschillende rijstroken, mogen ze uitsluitend op de rechterrijstrook rijden.

Wegkapiteins en begeleidende auto’s (regels van toepassing op fietsers in groep)

Van 15 tot 50 fietsers:

  • De groep mag vergezeld worden door minstens 2 wegkapiteins.
  • Zij mogen voorafgegaan en gevolgd worden, op een afstand van ongeveer 30 meter, door een begeleidende auto. Indien er slechts één begeleidende auto is, moet deze de groep volgen.

Van 51 tot 150 fietsers:

  • De groep moet worden vergezeld door minstens 2 wegkapiteins.
  • De groep moet door een begeleidende auto voorafgegaan en gevolgd worden, op een afstand van ongeveer 30 meter.

Wegkapiteins:

  • De wegkapiteins waken over het goede verloop van de tocht. Ze moeten minimum 21 jaar oud zijn en moeten om de linkerarm een band dragen met, horizontaal, de nationale kleuren en, in zwarte letters op de gele strook, het woord «wegkapitein».
  • Op kruispunten waar het verkeer niet geregeld wordt door verkeerslichten, mag minstens één van de wegkapiteins het verkeer in de dwarswegen stilleggen door middel van een schijf waarop het verkeersbord C3 afgebeeld is, en aanwijzingen geven aan de andere weggebruikers terwijl de groep (met inbegrip van de twee begeleidende voertuigen) oversteekt.
    C3.png
  • Als het kruispunt uitgerust is met verkeerslichten, mogen de groep en de begeleidende voertuigen het kruispunt enkel oversteken, als het licht op groen staat.

Begeleidende voertuigen:

  • Op het dak van de begeleidende auto’s moet een blauw bord aangebracht zijn met de afbeelding van het verkeersbord A51 en eronder in het wit het symbool van een fiets.
    A51.png
  • Dit bord moet zodanig aangebracht zijn op het voertuig dat de groep voorafgaat, dat het voor de tegenliggers goed zichtbaar is en op het voertuig dat de groep volgt, dat het goed zichtbaar is voor het achteropkomende verkeer.

Samengevat

Groepen Wegkapiteins Begeleide auto’s
Minder dan 15 fietsers Worden niet als een groep beschouwd
Van 15 tot 50 fietsers Ten minste twee mogen (slechts één verboden) Één of twee mogen
Van 51 tot 150 fietsers Ten minste twee verplicht Twee verplicht
Meer dan 150 fietsers Worden niet beschouwd als één groep

 

Mogen de wegkapiteins tijdens het oversteken het verkeer stilleggen? De groep moet zich aan de regels houden voor individuele fietsers De groep gedraagt zich als een groep
Op een kruispunt met verkeerslichten NEEN NEEN
Op een kruispunt zonder verkeerslichten NEEN JA

Beperkt eenrichtingsverkeer (BEV)

Om lange omwegen of gevaarlijke wegen of kruispunten te vermijden, kunnen fietsers een eenrichtingsstraat inrijden tegen de verkeersstroom in als een onderbord dat toestaat. Op dezelfde manier kunnen bestuurders van speed pedelec en bromfietsen klasse A deze gebruiken als het onderbord dat aangeeft.

C1.png
M2NL.png

De andere bestuurders worden bij het inrijden van de eenrichtingsstraat gewaarschuwd voor de aanwezigheid van fietsers in de tegenovergestelde richting.


M4.png

Bestuurders die een dergelijke straat oversteken, worden via een onderbord gewaarschuwd voor het tweerichtingsverkeer van fietsers.

B17.png
M9.png

In een eenrichtingsstraat in de bebouwde kom mogen fietsers met twee naast elkaar rijden. Fietsers in de tegenovergestelde richting mogen ook met twee naast elkaar rijden, maar moeten terug achter elkaar rijden als er een voertuig uit de andere richting komt en het moeilijk is om te kruisen.

Een verstrooide bestuurder kan vergeten dat hij een straat inrijdt waar fietsers uit de tegenovergestelde richting kunnen komen, of geen voorrang aan rechts verlenen aan een fietser die uit de tegenovergestelde richting van een éénrichtingsstraat komt. Fietsers moeten daarom extra voorzichtig zijn op kruispunten.

Ook voetgangers kunnen verstrooid zijn. Ze verwachten niet altijd dat er een fietser aankomt uit de tegenovergestelde richting. Je doet er dus goed aan om te anticiperen op de gedragingen van de voetganger (maakt hij aanstalten om over te steken? Heeft hij in mijn richting gekeken?).

In bepaalde straten met BEV, is er een gemarkeerd fietspad in tegenrichting. Fietsers die in dezelfde richting rijden als de auto’s mogen daar uiteraard niet op rijden, want ze zouden volledig links rijden!

In sommige straten waar de toegang in beide richtingen verboden is voor het verkeer, kunnen fietsers toch toegelaten worden:

C3.png
M2NL.png

Op kruispunten waar het verboden is om links of rechts af te slaan, kan er een uitzondering gemaakt worden voor fietsers, speed pedelecs of bromfiets klasse A bestuurders. Ze kunnen dus rechts of links afslaan, of een andere richting volgen:

C31LEFT.png
M3NL.png

Dit kan ook het geval zijn wanneer het verkeer verplicht is om de door een pijl aangeduide richting te volgen. Hier zijn de fietsers niet verplicht om de aangeduide richting te volgen:

D1A.png
M12NL.png

Doo(d/r)lopende wegen

Wanneer het bord van doodlopende weg het silhouet van een voetganger of fietser toont, betekent dit dat voetgangers of fietsers op het einde van de weg door kunnen, in tegenstelling tot het gemotoriseerd verkeer.

F45b.png

Uitrusting

Verplichte uitrusting van fietsen

De verplichte uitrusting verschilt naargelang van het type fiets. De types worden gedefinieerd in het verkeersreglement (art. 82). Om te weten wat verplicht is voor jouw fiets, moet je dus eerst weten in welke categorie hij thuishoort: racefiets, terreinfiets, fiets met kleine wieldiameter, een driewieler of een vierwieler of gewone fiets?

Gewone fiets

Verplichte uitrusting:

  • een bel (hoorbaar op 20 m)
  • 2 remmen (één op het voorwiel en één op het achterwiel)
  • reflectoren
  • vooraan: wit
  • achteraan: rood (het weerkaatsende gedeelte mag niet samenvallen met het achterlicht)
  • aan weerszijden van de pedalen: geel of oranje (ze moeten zichtbaar zijn aan de voor- en achterkant van de fiets)
  • op de spaken en/of de banden: minstens 2 gele of oranje dubbelzijdige reflectoren per wiel, vast bevestigd aan de spaken en symmetrisch aangebracht EN/OF een witte reflecterende strook aan weerszijden van elke band.

Racefiets

Herkenbaar aan:

  • een koersstuur
  • banden met een doorsnede van ten hoogste 2,5 cm
  • geen bagagedrager achteraan.

Verplichte uitrusting:

  • een bel (hoorbaar op 20 m)
  • 2 remmen (één op het voorwiel en één op het achterwiel)
  • reflectoren zoals bij een gewone fiets maar deze zijn alleen verplicht ’s nachts en als de zichtbaarheid minder dan 200 m bedraagt.

Uitzondering:

Als de fiets één of twee spatborden heeft, moet hij altijd uitgerust zijn met een witte reflector vooraan en een rode reflector achteraan.

Terreinfiets (mountainbike)

Herkenbaar aan:

  • twee derailleurs die vanaf het stuur bediend worden
  • wielen met een diameter van
  • 65 cm (de banden hebben een doorsnede van ten minste 3,8 cm)
  • 70 cm (de banden hebben een doorsnede van ten minste 3,2 cm)
  • geen bagagedrager achteraan.

Verplichte uitrusting:

  • een bel (hoorbaar op 20 m)
  • 2 remmen (één op het voorwiel en één op het achterwiel)
  • reflectoren zoals bij een gewone fiets maar deze zijn alleen verplicht ‘s nachts en als de zichtbaarheid minder dan 200 m bedraagt.

Uitzondering:

Als de fiets één of twee spatborden heeft, moet hij altijd uitgerust zijn met een witte reflector vooraan en een rode reflector achteraan.

Fiets met kleine wieldiameter

(vb.: kinderfiets, minifiets, vouwfiets…)

Herkenbaar aan:

  • wielen met een diameter (banden niet inbegrepen) van ten hoogste 50 cm.

Verplichte uitrusting:

  • een bel (hoorbaar op 20 m)
  • (minstens) één rem
  • reflectoren zoals bij een gewone fiets maar deze zijn alleen verplicht als het donker is en als de zichtbaarheid minder dan 200 m bedraagt.

Drie- en vierwielers

De driewielers met één voorwiel moeten vooraan een witte reflector en achteraan twee rode reflectoren voeren. De driewielers met twee voorwielen moeten vooraan twee witte reflectoren en achteraan één rode reflector voeren.

De vierwielers moeten vooraan twee witte reflectoren en achteraan twee rode reflectoren voeren. De pedalen van de drie- en vierwielers moeten voorzien zijn van gele of oranje reflectoren.

De door rijwielen getrokken aanhangwagens moeten achteraan twee rode reflectoren voeren. Zij moeten bovendien een rood licht voeren zodra hun omvang het voor het rijwiel gevoerd rood licht onzichtbaar maakt.

Hierboven wordt enkel beschreven waar je fiets minimaal mee uitgerust moet zijn om wettelijk in orde te zijn. Om veilig en comfortabel te fietsen kan het nodig zijn deze uitrusting aan te vullen. Een voorbeeld: reflectoren zijn niet verplicht op een terreinfiets en een racefiets, tenzij je in bepaalde omstandigheden fietst, bijvoorbeeld ’s nachts of als het zicht minder dan 200 m bedraagt. Maar, wie kan 100 % zeker zijn nooit in deze omstandigheden te zullen fietsen?

De lichten van een fiets zijn van levensbelang. Het komt er vooral op aan dat de andere weggebruikers, vooral automobilisten en vrachtwagenbestuurders, je tijdig opmerken. De verklaring hiervoor ligt voor de hand: de blik van automobilisten en vrachtwagenbestuurders is in hoofdzaak gericht op de zone die verlicht wordt door de lichten van hun voertuig. De ogen van de bestuurders passen zich aan dit sterke licht aan: de pupillen vernauwen en ze kunnen grijsachtige tinten die buiten de lichtbundels vallen niet meer waarnemen. Bijgevolg wordt een niet-verlichte fietser niet tijdig opgemerkt.

Het gebruik lichten is verplicht 's nachts en wanneer het niet mogelijk is om duidelijk te zien tot een afstand van ongeveer 200 meter (bijvoorbeeld bij mist). Deze lichten kunnen op de fiets worden gemonteerd of door de fietser zelf worden gedragen. Ze mogen vast branden of knipperen, maar niet verblinden.

Let op: deze lichten moeten altijd goed zichtbaar en onbedekt zijn (ze mogen niet verborgen zijn door bijvoorbeeld een deel van een rugzak of jas). Aan de voorzijde moet het licht wit of geel zijn; aan de achterkant moet het rood zijn. Het rode licht moet bij helder weer zichtbaar zijn op een afstand van 100 meter (art. 82.1).

Andere belangrijke veiligheidsuitrusting

Bagage, aanhangwagen en lading

  • De bagage mag in geen geval de reflectoren en de lichten verbergen.
  • Fietsers moeten achter elkaar rijden wanneer een aanhangwagen aan een fiets gekoppeld is (art. 43.2).
  • Een aanhangwagen mag slechts twee passagiers vervoeren, van om het even welke leeftijd. De aanhangwagen dient uitgerust te zijn met beveiligde zitplaatsen die afdoende bescherming bieden aan handen, voeten en rug. (art. 44.4).
  • De breedte, lading inbegrepen, van een fiets of zijn aanhangwagen mag ten hoogste 1 m bedragen en de lading mag van achteren niet meer dan 0,5 m uitsteken buiten het voertuig of de aanhangwagen. De aan de fiets gekoppelde aanhangwagen mag, lading inbegrepen, niet langer zijn dan 2,5 m. Een fiets mag niet hoger zijn dan 2,5 m (art. 46.1.4°, 46.2.2 en 46.3).
  • Een aan een fiets gekoppelde aanhangwagen mag maximaal 80 kg wegen, lading en passagiers inbegrepen. Echter, een aanhangwagen met een gewicht van meer dan 80 kg mag wel gebruikt worden indien deze beschikt over een remsysteem dat automatisch in werking treedt wanneer de fietser remt (art. 82.5).
  • De fietser mag slechts één aanhangwagen voorttrekken (art. 44.4).
Je kunt heel wat vervoeren per fiets. Maar hang geen bagage aan het stuur, want dit kan je uit evenwicht brengen en het bemoeilijkt de controle over je fiets. Fietsen met een bagagedrager zijn het handigst en zijn geschikt voor verschillende doeleinden. Op je bagagedrager kan je verschillende fietstassen bevestigen.

Fietszitjes en vervoer van passagiers

Je fiets moet beschikken over een ingerichte zitplaats als je iemand wil vervoeren. Met zitplaats bedoelen we een zitje en twee voetsteunen. De passagier mag nooit plaatsnemen op de bagagedrager en mag nooit in “amazonezit” meerijden (art. 44.4 en 44.5).

Houd er rekening mee dat het moeilijker is om je fiets onder controle te houden als je een passagier vervoert.

Bij de aankoop van een fietszitje voor kinderen let je erop dat:

  • Het zitje aangepast is aan het gewicht van het kind.
  • De riemen over het middel en de schouders komen.
  • De voeten van het kind niet in contact kunnen komen met de spaken. Kies voor een zitje met in de hoogte verstelbare voetsteunen met wanden die de beentjes afschermen van het wiel.
  • Het zitje erkend is volgens de Europese norm EN 143 44. Een zitje dat op het frame bevestigd kan worden, geniet trouwens de voorkeur omdat het frame steviger is dan de bagagedrager en omdat een dergelijk zitje past op verschillende fietstypes, zelfs op fietsen zonder bagagedrager.

Vervoer je slechts één kind? Dan is het veiliger om het kind achteraan op de fiets te plaatsen. De voorkant van de fiets krijgt bij een val of een ongeval immers de zwaarste klappen te verduren. Het is trouwens moeilijker fietsen met een kinderzitje vooraan.

Ten slotte is het ten zeerste aangeraden dat het kind een fietshelm draagt!

Fluo - reflecterend materiaal

Hoewel het verkeersreglement de fietsers niet verplicht om speciale kledij te dragen, is dit toch erg belangrijk voor de eigen veiligheid.

Opvallende kledij en zichtbaarheidsmateriaal komen de veiligheid aanzienlijk ten goede. Kies dus voor heldere kledij en vermijd donkere kleuren.

Overdag maken fluo - stroken je nog beter zichtbaar. Een band die aangebracht wordt rond de linkerenkel is nog nuttiger omdat de automobilist hem ziet bewegen. Rond de enkel aangebracht, zal een fluo - reflecterende band bij donker weer nog meer opvallen in het licht van de koplampen.

Er bestaan tal van fluo - reflecterende accessoires: een fluohesje met reflecterende stroken, stickers of badges die op kledij kunnen genaaid worden, reflecterende elementen voor vesten of sportschoenen…Bij donker weer komen ze goed van pas: ze maken je zichtbaar tot op 150 meter (tegenover 50 meter als je enkel kledij met heldere kleuren draagt).

Goed gezien worden gaat niet ten koste van het comfort: draag kledij die je de nodige bewegingsruimte geeft zonder dat ze te ruim zit. Bij regenweer kan je gebruik maken van een “zeil” dat tot over het stuur komt. Een looddraad in de zoom van je cape vermijdt dat deze tegen je gezicht waait.

Als je een kap draagt, mag deze je zicht niet belemmeren en moet ze de beweging van je hoofd volgen (als je anders je hoofd draait, zou je alleen de binnenkant van je kap zien!).

Fietshelm

Hoewel je niet verplicht bent een fietshelm te dragen, is het toch een aanrader. De fietshelm biedt een goede bescherming als je botst of valt, vooral bij kinderen en ouderen, bij wie het evenwichtsgevoel minder is.

Hoe kies je een fietshelm?

  • Kijk of de helm het Europese homologatielabel EN 1078 of 1080 heeft.
  • Pas de helm: trek de kinband goed aan en schud je hoofd. Als de helm te los of te vast zit, probeer je een andere maat. Opgelet: een helm dragen heeft pas nut als de bevestigingsriempjes onder de kin vastgemaakt worden zoals het hoort.
Een fietshelm die bij een val of botsing een zware klap heeft gekregen, moet je vervangen. Zelfs als er aan de helm niets te zien is, kan het schokabsorberend materiaal aangetast zijn.

Verplichte uitrusting van voortbewegingstoestellen

(art. 82bis)

Alle gemotoriseerde voortbewegingstoestellen moeten voorzien zijn van een goed werkend remsysteem en zijdelingse signalisatie bestaande uit:

  • ofwel een gele of oranje reflecterende strook langs elke kant van de voetsteunen;
  • ofwel een witte reflecterende strook in de vorm van een doorlopende cirkel aan elke kant van de band van het voor- en achterwiel;
  • ofwel de combinatie van de twee voornoemde types.

Gemotoriseerde voortbewegingstoestellen mogen bijkomend voorzien zijn van witte, gele of oranje zijdelingse signalisatiemiddelen.

Gemotoriseerde voortbewegingstoestellen met een stuur moeten bovendien uitgerust zijn met:

  • een geluidstoestel dat kan worden gehoord op een afstand van 20 meter,
  • een witte reflector vooraan, en
  • een rode reflector achteraan.

De voorschriften met betrekking tot het gebruik van de lichten die gelden voor fietsers gelden ook voor gebruikers van voortbewegingstoestellen.

Aanbevolen veiligheidsuitrusting

Net zoals fietsers, worden gebruikers van voortbewegingstoestellen evenzeer aangeraden ervoor te zorgen dat ze goed zichtbaar zij en een valhelm te dragen.