Titel I. Reglementering

Hoofdstuk I. Algemene reglementen

Artikel 1

De Koning stelt de algemene reglementen vast betreffende de politie over het verkeer op de wegen van voetgangers, van middelen van vervoer te land en dieren, alsmede van de middelen van vervoer per spoor die de openbare weg gebruiken.

Bij de reglementen kan worden voorgeschreven dat vergoedingen worden geheven tot gehele of gedeeltelijke dekking van de kosten van bestuur, controle of toezicht.

Op voorstel van de minister bevoegd voor het wegverkeer, bepaalt de Koning het bedrag van die vergoedingen. De vergoedingen voor de inschrijving van voertuigen worden bepaald bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

K.B. 20-07-2001 betreffende de inschrijving van voertuigen.
K.B. 06-11-2010 betreffende de vaststelling van de vergoedingen verbonden aan de inschrijving van voertuigen.

Hoofdstuk II. Aanvullende reglementen

Artikel 2

(Opgeheven)

Artikel 2bis

(Opgeheven)

Artikel 3 (Enkel Waals Gewest)

§ 1. De Minister van Openbare Werken, de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort, de Minister van Landbouw en de Minister van Landsverdediging stellen onderscheidenlijk de aanvullende reglementen vast die betrekking hebben op :

(opgeheven)

(opgeheven)

(opgeheven)

militaire wegen die voor het openbaar verkeer openstaan.

Die reglementen worden vastgesteld na advies van de betrokken gemeenteraden of, wanneer het gaat om gemeenten die deel uitmaken van groepen van gemeenten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, na advies van de betrokken raadgevende commissies.

Is dat advies binnen zestig dagen na de aanvraag niet ingekomen, dan kan de bevoegde Minister het reglement ambtshalve vaststellen.

§ 2. De gemeenteraden stellen de in §1 bedoelde aanvullende reglementen vast indien de bevoegde Minister dat niet heeft gedaan. Die reglementen worden hem ter goedkeuring voorgelegd na advies van de betrokken raadgevende commissies, wanneer het gaat om gemeenten die deel uitmaken van groepen van gemeenten als bedoeld in artikel 7, eerste lid.

Hebben de raadgevende commissies geen advies uitgebracht binnen zestig dagen nadat het aanvullend reglement is ingekomen, dan kunnen de gemeenteraden het rechtstreeks aan de Minister voorleggen. Heeft de Minister geen uitspraak gedaan binnen zestig dagen nadat het aanvullend reglement of, in voorkomend geval, het advies van de raadgevende commissies is ingekomen, dan kan het in werking gesteld worden.

Artikel 4

De Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort kunnen in onderlinge overeenstemming aanvullende reglementen vaststellen betreffende het aanbrengen van verkeerstekens voor de douanekantoren, de hulpdouanekantoren en andere aan de grens gelegen inningskantoren, alsmede voor de controleposten die in de douanetoezichtstroken langs de grens gevestigd zijn.

Artikel 5

Door de Koning kan opdracht worden gegeven :

aan de provinciegouverneurs om het verkeer op alle wegen, in dooitijd, te regelen;

aan de bestendige deputaties om buiten dooitijd op te treden bij de toepassing van de ladingstarieven en de vaststelling van de voorwaarden voor het gebruik van straatlocomotieven.

Artikel 6

De provincieraden mogen geen aanvullende reglementen met betrekking tot de politie over het wegverkeer vaststellen.

Hoofdstuk III. Raadgevende commissies

Artikel 7

(Opgeheven)

Hoofdstuk IV. — Regeling eigen aan de autosnelwegen

Artikel 8

De openbare wegen die de Koning bij de categorie van de autosnelwegen indeelt blijven onderworpen aan de regeling ingevoerd bij de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen.

Hoofdstuk V. Sportwedstrijden en sportcompetities

Artikel 9

De inrichting van en de deelneming aan sportwedstrijden of sportcompetities die geheel of ten dele op de openbare weg plaatshebben, zijn verboden, behoudens voorafgaand en schriftelijk verlof van de burgemeesters van de gemeenten op welker grondgebied die wedstrijden of competities plaatshebben.

Het verlof zal in voorkomend geval bepalen welke voorzorgen dienen te worden getroffen en welke voorwaarden nageleefd, zowel door de organisators als door de deelnemers, in het belang van de veiligheid van personen, van het verkeer in het algemeen en van een normaal verloop van de wedstrijd of van de competitie.

De Koning stelt de voorwaarden vast waaraan bepaalde wedstrijden en competities, alsmede het verlenen van het verlof moeten voldoen; deze voorwaarden hebben onder meer betrekking op de aansprakelijkheidsverzekering.

Zie ook: K.B. 28-11-1997 houdende de reglementering van de organisatie van sportwedstrijden of sportcompetities voor auto's die geheel of gedeeltelijk op de openbare weg plaatshebben.

Hoofdstuk VI. Gemeentelijke politiereglementen

Artikel 10

Voor zover de politie over het wegverkeer betrekking heeft op blijvende of periodieke toestanden, valt zij niet onder de bepalingen van de nieuwe gemeentewet van 26 mei 1989.

Hoofdstuk VII. Bevelen van bevoegde personen

Artikel 11

De bevoegde personen die de kentekens van hun ambt dragen, kunnen het verkeer regelen door aanwijzingen; deze gaan boven de bepalingen van de algemene reglementen en de aanvullende reglementen.

Hoofdstuk VIII. Openbaarmaking

Artikel 12 (Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest)

Dit geldt eveneens voor de maatregelen tot regeling van gelegenheidstoestanden door de gemeentelijke overheden genomen krachtens de nieuwe gemeentewet van 26 mei 1989.

Artikel 12 (Vlaams Gewest)

De maatregelen tot regeling van het verkeer, genomen krachtens de artikelen 2, 3 en 4 van deze gecoördineerde wet of krachtens de artikelen 2 en 3 van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen, of krachtens het decreet van 16 mei 2008 betreffende de aanvullende reglementen op het wegverkeer en de plaatsing en bekostiging van de verkeerstekens, moeten, om bindend te zijn, ter kennis van de belanghebbenden worden gebracht door personen die de kentekens van hun ambt dragen en ter plaatse opgesteld zijn of door passende verkeerstekens.

Dit geldt eveneens voor de maatregelen tot regeling van gelegenheidstoestanden door de gemeentelijke overheden genomen krachtens de nieuwe gemeentewet van 26 mei 1989.

Titel II. Verkeerstekens

Hoofdstuk I. Plaatsing van de verkeerstekens

Afdeling 1. Algemene regels

Artikel 13

(Opgeheven)

Afdeling 2. Verkeersbelemmeringen en werken

Artikel 14

(Opgeheven)

Afdeling 3. Overwegen en kruisingen met spoorwegen

Artikel 15

In afwijking van artikel 13, worden de verkeerstekens ter hoogte van overwegen en kruisingen met spoorwegen geplaatst door de exploitant van de spoorweg.

De verkeerstekens op een afstand worden geplaatst door de overheid die het beheer over de openbare weg heeft.

Afdeling 4. Douanestroken

Artikel 16

De Minister van Financiën mag op de openbare wegen aanwijzingstekens plaatsen betreffende de bepalingen van wetten en verordeningen die het bestuur der douane en der accijnzen moet doen in acht nemen.

Hoofdstuk II. Bekostiging van de verkeerstekens

Artikel 17

(Opgeheven)

Hoofdstuk III. Toezicht op verkeerstekens en ambtshalve uitvoering

Artikel 18
Opgeheven voor wat betreft het Waals Gewest.

Met het oog op het toezicht op de uitvoering van de voorgaande bepalingen, wordt de Koning gemachtigd bij het ministerieel departement, waaronder het wegverkeer ressorteert, een dienst voor het inspecteren van de verkeerstekens op te richten.

Artikel 19
Opgeheven voor wat betreft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest.

§ 1. Indien de bij deze gecoördineerde wetten bedoelde verkeerstekens niet aangebracht of onderhouden worden door de overheid op wie die verplichting rust, kan de Koning, nadat de overheid door de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort twee achtereenvolgende malen schriftelijk verzocht werd haar verplichting na te komen, bevelen dat de nodige werken door een speciaal commissaris, die hij aanwijst, ambtshalve worden uitgevoerd.

Dit geldt mede wanneer de aangebrachte verkeerstekens niet aan de bij de algemene reglementen bepaalde voorwaarden voldoen.

§ 2. De Staat kan de uitgaven, waartoe de uitvoering van ambtswege van de signalisatiewerken aanleiding heeft gegeven, voorschieten. In dat geval kan het bedrag ervan op de in gebreke gebleven overheid worden verhaald door bemiddeling van de Minister van Financiën.

Artikel 20
Opgeheven voor wat betreft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest.

De bepalingen van dit hoofdstuk vinden geen toepassing wanneer de verkeerstekens door de Staat moeten aangebracht worden.

Titel III. Het rijbewijs

Hoofdstuk I. Algemene regels

Artikel 21

Niemand mag op de openbare weg een motorvoertuig besturen, tenzij hij houder is van, en tevens bij zich heeft, een rijbewijs in België regelmatig afgegeven, of een buitenlands nationaal of internationaal rijbewijs onder de voorwaarden vastgesteld door de bepalingen die inzake internationaal wegverkeer van toepassing zijn. Het rijbewijs moet geldig zijn voor de categorie waartoe het voertuig behoort.

De Koning kan, onder de algemene voorwaarden die Hij stelt, vrijstelling verlenen van deze verplichting inzonderheid voor het besturen met het oog op de scholing.

Artikel 22

De bestuurder is gehouden het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs, afgegeven met het oog op de scholing, te vertonen op iedere vordering van een ambtenaar of beambte bevoegd om toezicht te houden op de uitvoering van deze wet en de krachtens deze laatste uitgevaardigde reglementen.

Hoofdstuk II. Voorwaarden tot verkrijging

Artikel 23 (Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest)

§ 1. Het Belgisch rijbewijs wordt afgegeven indien de verzoeker aan de volgende voorwaarden voldoet :

een verklaring hebben ondertekend, waarin bevestigd wordt dat hij niet vervallen is van het recht om voertuigen te besturen van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd; de verzoeker moet voldaan hebben aan het onderzoek, hem eventueel opgelegd krachtens artikel 38 § 3, voor het besturen van een voertuig van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd;

geslaagd zijn voor een door de Koning in te richten praktisch examen betreffende de kennis en vaardigheid die nodig zijn voor het besturen van voertuigen van elke categorie, waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd. De Koning bepaalt de nadere regelen inzake scholing;

een verklaring hebben ondertekend waarin bevestigd wordt dat hij niet lijdt aan een van de lichaamsgebreken en aandoeningen bepaald door de Koning. De Koning kan deze verklaring aanvullen met of vervangen door de verplichting om zich aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen.

geslaagd zijn voor een door de Koning in te richten examen over de kennis van de wetten en reglementen, het gedrag ter voorkoming van ongevallen, de voornaamste begrippen van mechaniek, alsook de eerste hulp bij ongevallen, betreffende het gebruik van de voertuigen van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd; de Koning bepaalt de nadere regelen inzake het onderricht.

§ 2. Van de examens, bedoeld bij §1, 2°, 3° en 4°, is vrijgesteld de verzoeker die overlegt :

ofwel een geldig nationaal buitenlands rijbewijs dat is afgegeven overeenkomstig de voorwaarden die inzake internationaal wegverkeer van toepassing zijn of waarvan de geldigheid is erkend krachtens door de Koning afgesloten akkoorden. De Koning kan deze vrijstelling afhankelijk maken van voorwaarden inzake het verblijf van de verzoeker in de Staat die het rijbewijs heeft afgegeven.

ofwel een getuigschrift dat is afgegeven door een overheidsorgaan dat door de Koning is aangewezen en waarin bevestigd wordt dat hij geslaagd is voor een gelijkwaardig geoordeeld examen.

§ 3. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de scholen voor het besturen van motorvoertuigen moeten voldoen met het oog op het vervullen van de taken die Hij vaststelt.

Artikel 23 (Vlaams Gewest)

§ 1. Het Belgisch rijbewijs wordt afgegeven indien de verzoeker aan de volgende voorwaarden voldoet :

een verklaring hebben ondertekend, waarin bevestigd wordt dat hij niet vervallen is van het recht om voertuigen te besturen van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd; de verzoeker moet voldaan hebben aan het onderzoek, hem eventueel opgelegd krachtens artikel 38 § 3, voor het besturen van een voertuig van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd;

geslaagd zijn voor een door de Koning in te richten praktisch examen betreffende de kennis en vaardigheid die nodig zijn voor het besturen van voertuigen van elke categorie, waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd. De Koning bepaalt de nadere regelen inzake scholing;

een verklaring hebben ondertekend waarin bevestigd wordt dat hij niet lijdt aan een van de lichaamsgebreken en aandoeningen bepaald door de Koning. De Koning kan deze verklaring aanvullen met of vervangen door de verplichting om zich aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen.

geslaagd zijn voor een door de Koning in te richten examen over de kennis van de wetten en reglementen, het gedrag ter voorkoming van ongevallen, de voornaamste begrippen van mechaniek, alsook de eerste hulp bij ongevallen, betreffende het gebruik van de voertuigen van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd; de Koning bepaalt de nadere regelen inzake het onderricht.

§ 2. Van de examens, bedoeld bij §1, 2°, 3° en 4°, is vrijgesteld de verzoeker die overlegt :

ofwel een geldig nationaal buitenlands rijbewijs dat is afgegeven overeenkomstig de voorwaarden die inzake internationaal wegverkeer van toepassing zijn of waarvan de geldigheid is erkend krachtens door de Koning afgesloten akkoorden. De Koning kan deze vrijstelling afhankelijk maken van voorwaarden inzake het verblijf van de verzoeker in de Staat die het rijbewijs heeft afgegeven.

ofwel een getuigschrift dat is afgegeven door een overheidsorgaan dat door de Koning is aangewezen en waarin bevestigd wordt dat hij geslaagd is voor een gelijkwaardig geoordeeld examen.

§ 3. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden en nadere regels bepalen die gelden voor:

1° de instellingen en hun personeelsleden die instaan voor het afnemen van examens om een rijbewijs of een bewijs van vakbekwaamheid te behalen;

2° de instellingen en hun personeelsleden of de personen die onderricht verstrekken:

a) om een rijbewijs te verkrijgen;
b) in het kader van de voortgezette rijopleiding;
c) om een bewijs van vakbekwaamheid te behalen of te verlengen;
d) aan de niet-professionele begeleiders van kandidaten voor een rijbewijs;

3° de opleidingsverstrekkers die opleidingen en bijscholingen geven aan kandidaat-personeelsleden en personeelsleden van de instellingen, vermeld in punt 1° en 2°, of aan de personen, vermeld in punt 2°;

4° de personen die kandidaat-personeelsleden en personeelsleden van de instellingen, vermeld in punt 1° en 2°, of die de personen, vermeld in punt 2°, begeleiden tijdens hun opleiding;

5° de commissie die oordeelt over een beroep dat wordt ingediend naar aanleiding van het niet-slagen voor een examen.

De Vlaamse Regering kan de regels voor de toekenning, weigering, verlenging, stopzetting, schorsing en intrekking van de erkenning van de instellingen en de personen, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 4°, bepalen.

De Vlaamse Regering kan de regels voor de opleidingen en de bijscholingen van kandidaat-personeelsleden en personeelsleden van de instellingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, en van de personen, vermeld in het eerste lid, 2°, bepalen.

§ 4. In het kader van de bevoegdheden en de taken met betrekking tot de scholing en de examens over de kennis en de vaardigheid die nodig zijn om voertuigen van elke categorie te besturen, en met betrekking tot de vakbekwaamheid worden de volgende gegevens verwerkt:

1° de gegevens over het onderricht om een rijbewijs te verkrijgen, het onderricht in het kader van de voortgezette rijopleiding, het onderricht om een bewijs van vakbekwaamheid te behalen of te verlengen en het onderricht aan de personen die kandidaten begeleiden, over de personen die het onderricht volgen en over de instellingen en hun personeelsleden en de personen die het onderricht verstrekken, met inbegrip van de uitgereikte getuigschriften en attesten;

2° de gegevens over de examens om een rijbewijs en een bewijs van vakbekwaamheid te behalen en de examens tot herstel in het recht tot sturen, over de personen die de examens afleggen en over de instellingen en hun personeelsleden die de examens afnemen, met inbegrip van de uitgereikte getuigschriften en attesten;

3° de gegevens over de beroepen die worden ingediend in het kader van het behalen van een rijbewijs, de voortgezette rijopleiding en het behalen of verlengen van een bewijs van vakbekwaamheid, over de beslissingen die genomen zijn over die beroepen en over de instantie die over de beroepen beslist;

4° de gegevens over de rijopleiding en de afgelegde examens van bestuurders van voertuigen, met inbegrip van de documenten als bewijs daarvan;

5° de gegevens over de vakbekwaamheid van bestuurders van voertuigen, met inbegrip van de documenten als bewijs daarvan;

6° de gegevens in het kader van het toezicht op de rijgeschiktheid van de bestuurders en de kandidaat-bestuurders die lijden aan een vermindering van hun functionele vaardigheden, met inbegrip van de uitgereikte getuigschriften en attesten;

7° de gegevens over opleidingen en bijscholingen die georganiseerd worden voor personen die onderricht verstrekken of willen verstrekken en voor personen die examens afnemen of willen afnemen, over de personen die aan die opleidingen en bijscholingen deelnemen en over de instellingen en hun personeelsleden en de personen die de opleidingen en bijscholingen organiseren, met inbegrip van de uitgereikte getuigschriften en attesten;

8° de gegevens over de begeleiders van personen die onderricht verstrekken of willen verstrekken en van personen die examens afnemen of willen afnemen tijdens een opleiding of bijscholing;

9° de gegevens in het kader van aanvragen tot erkenningen, vergunningen en toelatingen, over de uitgereikte erkenningen, vergunningen en toelatingen en over de instellingen en hun personeelsleden en de personen die ze hebben aangevraagd en aan wie ze zijn uitgereikt;

10° de gegevens over geschorste erkenningen, vergunningen en toelatingen, de datum waarop de beslissing tot schorsing is genomen en de reden ervan;

11° de gegevens over de opgeheven en ingetrokken erkenningen, vergunningen en toelatingen, de datum waarop de beslissing tot opheffing en intrekking is genomen en de reden ervan;

12° de gegevens over het toezicht, de vaststellingen, de sancties en de maatregelen;

13° de contactgegevens en identificatiegegevens, met inbegrip van eventuele handtekeningen, rijksregistergegevens en ondernemingsgegevens, die noodzakelijk zijn bij de verwerking van de gegevens, vermeld in punt 1° tot en met 12°.

Bij de verwerking van de gegevens, vermeld in het eerste lid, kunnen ook gegevens als vermeld in artikel 9, lid 1, en artikel 10 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) worden verwerkt. De gegevens, vermeld in artikel 9, lid 1, van voormelde verordening, worden beperkt tot de vermelding dat de persoon al dan niet medisch geschikt is, zonder informatie over de eventuele aandoening.

De Vlaamse Regering kan de lijst van gegevens, vermeld in het eerste lid, inclusief de gezondheidsgegevens, verder preciseren.

De gegevens, vermeld in het eerste lid, worden verzameld en verwerkt voor de volgende doeleinden:

1° de uitvoering van de bevoegdheden en de taken, vermeld in of ter uitvoering van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan;
2° het dossierbeheer;
3° het toezicht op en de handhaving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan;
4° statistische doeleinden.

De gegevens die verzameld en verwerkt worden voor het doeleinde, vermeld in het vierde lid, 4°, worden geanonimiseerd.

De Vlaamse Regering kan, met behoud van de doeleinden, vermeld in het vierde lid, de nadere doeleinden van de verwerking vaststellen.

De Vlaamse Regering kan bepalen welke van de gegevens, vermeld in het eerste lid, kunnen worden uitgewisseld tussen of met andere bevoegde overheidsinstanties en entiteiten die belast zijn met een taak van openbaar belang ter uitvoering van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan, en voor welke doeleinden als vermeld in het zesde lid. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden en nadere regels voor de gegevensuitwisseling bepalen.

De Vlaamse Regering stelt de maximale bewaartermijn van de gegevens vast.

De persoonsgegevens die verbonden zijn aan een erkenning, vergunning, toelating of aanwijzing worden niet langer bewaard dan vijf jaar na het verstrijken van de geldigheid van die erkenning, vergunning, toelating of aanwijzing. Persoonsgegevens die geen betrekking hebben op een erkenning, vergunning, toelating of aanwijzing kunnen gedurende de levensloop van de betrokken persoon worden bewaard. De gegevens met betrekking tot een dossier over de handhaving van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan worden niet langer bewaard dan dertig jaar na de vaststelling van de inbreuk. De persoonsgegevens worden in ieder geval niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt.

De Vlaamse Regering wijst de instantie aan die de verwerkingsverantwoordelijke is voor de verwerking van de gegevens, vermeld in het eerste lid.

§ 5. Inspecteurs kunnen de instellingen en de personen, vermeld in paragraaf 3, controleren op de naleving van de reglementering over de scholing en de examens over de kennis en de vaardigheid die nodig zijn om voertuigen van elke categorie te besturen, en inzake de reglementering over de vakbekwaamheid, vermeld in of ter uitvoering van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de controle, vermeld in het eerste lid, en voor de aanwijzing van de inspecteurs die die controle verrichten.

Met toepassing van artikel 23, lid 1, e) en h), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) kunnen de inspecteurs, vermeld in het eerste lid, beslissen om de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet toe te passen bij de verwerkingen van persoonsgegevens in het kader van een onderzoek dat betrekking heeft op een welbepaalde natuurlijke persoon, als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het vierde tot en met het twaalfde lid.

De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het derde lid, geldt alleen gedurende de periode waarin de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een controle, een onderzoek of de voorbereidende werkzaamheden die daarmee verband houden, in het kader van de decretale en reglementaire opdrachten van de inspecteurs, vermeld in het eerste lid, en op voorwaarde dat het voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk is of kan zijn dat de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet worden toegepast. De duur van de voorbereidende werkzaamheden mag in voorkomend geval niet meer bedragen dan een jaar vanaf de ontvangst van een verzoek tot uitoefening van een van de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening.

De persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt.

De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het derde lid, heeft geen betrekking op de gegevens die losstaan van het voorwerp van het onderzoek dat of van de controle die de weigering of beperking van de rechten, vermeld in het derde lid, rechtvaardigt.
Als de betrokkene in het geval, vermeld in het derde lid, tijdens de periode, vermeld in het vierde lid, een verzoek indient op basis van artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, bevestigt de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming de ontvangst daarvan.

De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming brengt de betrokkene schriftelijk, zo snel mogelijk en in elk geval binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van elke weigering of beperking van de rechten, vermeld in het derde lid. De verdere informatie over de nadere redenen voor die weigering of die beperking hoeft niet te worden verstrekt als dat de decretale en reglementaire opdrachten van de inspecteurs, vermeld in het eerste lid, zou ondermijnen, met behoud van de toepassing van het tiende lid. Als het nodig is, kan de voormelde termijn met twee maanden worden verlengd, rekening houdend met het aantal aanvragen en de complexiteit ervan. De verwerkingsverantwoordelijke brengt de betrokkene binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van die verlenging en van de redenen voor het uitstel.

De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene ook over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de Vlaamse Toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens conform artikel 10/5 van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer en om een beroep in rechte in te stellen.

De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming noteert de feitelijke of juridische gronden waarop de beslissing is gebaseerd. Die informatie houdt hij ter beschikking van de voormelde Vlaamse Toezichtcommissie.

Nadat het onderzoek afgesloten is, worden de rechten, vermeld in artikel 13 tot en met 22 van de voormelde verordening, in voorkomend geval, conform artikel 12 van de voormelde verordening, opnieuw toegepast.

Als een dossier dat persoonsgegevens als vermeld in het derde lid bevat, naar het Openbaar Ministerie is gestuurd en kan leiden tot activiteiten onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, en er onduidelijkheid is over het geheim van het onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, mag de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming op verzoek van de betrokkene overeenkomstig artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, pas antwoorden nadat het Openbaar Ministerie of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter heeft bevestigd dat een antwoord het onderzoek niet in het gedrang brengt of kan brengen.

Artikel 24

De houder van een Belgisch rijbewijs moet dit inleveren bij het overheidsorgaan dat het heeft afgegeven, hetzij voor kanttekening, hetzij voor intrekking, indien:

hij lijdt aan een van de lichaamsgebreken of kwalen door de Koning bepaald overeenkomstig artikel 23, § 1, 3°, of indien hij niet voldoet aan het geneeskundig onderzoek door Hem ingericht in de gevallen die Hij bepaalt;

hij onderworpen is en niet meer voldoet aan de reglementsbepalingen welke de Koning inzake geneeskundig toezicht en geneeskundige schifting heeft uitgevaardigd ter uitvoering van de besluitwet van 30 december 1946 houdende herziening en coördinatie van de wetgeving betreffende het bezoldigd vervoer van personen door middel van automobielen.

Die formaliteit moet vervuld worden binnen vier dagen na de dag waarop de houder kennis krijgt van het lichaamsgebrek of van de kwaal, of binnen vier dagen na de intrekking van het getuigschrift van geneeskundige schifting; zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen zijn in deze termijn niet inbegrepen.

Het rijbewijs, ingeleverd met toepassing van 1°, wordt teruggegeven aan de houder die, in de gevallen door de Koning bepaald, met goed gevolg een door hem in te richten onderzoek heeft ondergaan.

Hoofdstuk III. (Opgeheven)

Artikel 25

(Opgeheven)

Hoofdstuk IV. Bijzondere regels

Artikel 26

De Koning bepaalt het model van het Belgisch rijbewijs en van het als zodanig geldend bewijs, de categorieën van voertuigen waarvoor ze afgegeven worden, alsook de voorschriften betreffende de afgifte, de geldigheid, de vernieuwing, de vervanging en de teruggave ervan.

Artikel 27 (Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest)

De Koning bepaalt het tarief van de ten bate van de Staat of van de erkende instellingen te heffen retributies voor gehele of gedeeltelijke dekking van de bestuurs-, controle- en toezichtskosten, welke de toepassing van de artikelen van deze Titel en van de op grond daarvan uitgevaardigde reglementsbepalingen medebrengt.

Artikel 27 (Vlaams Gewest)

De Vlaamse Regering kan, wat haar bevoegdheden betreft, regels bepalen in verband met de te heffen retributies voor gehele of gedeeltelijke dekking van de bestuurs-, controle- en toezichtskosten, welke de toepassing van de artikelen van deze Titel en van de op grond daarvan uitgevaardigde reglementsbepalingen medebrengt.

In het bijzonder kan de Vlaamse Regering ten laste van de aanvrager een retributie bepalen voor:

1° het behandelen van een aanvraag tot erkenning van de rijscholen en hun personeel, evenals van de lokalen en de oefenterreinen van de rijscholen;

2° het afleggen van de examens en het uitoefenen van de stage voor het behalen van een getuigschrift van beroepsbekwaamheid door het personeel van de rijscholen;

3° het behandelen van een aanvraag tot het uitoefenen van het beroep van rijschooldirecteur, rijschoollesgever of kantoorverantwoordelijke.

Tevens kan de Vlaamse Regering periodieke retributies bepalen voor de uitoefening van het toezicht op de erkenning van de rijscholen en hun personeel.

De Vlaamse Regering kan de bedragen en de wijze waarop de retributies moeten worden voldaan evenals de procedure bij niet-naleving bepalen.

Artikel 27/1 (enkel Vlaams Gewest)

De Vlaamse Regering kan een retributie bepalen voor:

1° het behandelen van een aanvraag tot erkenning of tot verlenging van de erkenning van de instellingen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 1° en 2°, en van de lokalen, de terreinen en het personeel van die instellingen;

2° het behandelen van een aanvraag tot erkenning of tot verlenging van de erkenning van de personen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 2°, en van de lokalen en de terreinen van die personen;

3° het behandelen van een aanvraag tot erkenning of tot verlenging van de erkenning van de opleidingsverstrekkers, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 3°;

4° het behandelen van een aanvraag tot erkenning of tot verlenging van de erkenning van de personen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 4°;

5° het behandelen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bewijs van vakbekwaamheid of tot verlenging ervan;

6° het afleggen van examens in de instellingen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 1°;

7° het volgen van verplichte rijopleidingen en bijscholingen om een rijbewijs te behalen, in het kader van de voortgezette rijopleiding of om een bewijs van vakbekwaamheid te behalen of te verlengen;

8° het afleggen van de examens, het uitoefenen van de stage en het volgen van verplichte opleidingen en bijscholingen door kandidaat-personeelsleden en personeelsleden van de instellingen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 1° en 2°, of door de personen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 2°;

9° het indienen van een verzoekschrift bij de beroepscommissie;

10° het onderzoek in een centrum voor rijgeschiktheid.

Tevens kan de Vlaamse Regering periodieke retributies bepalen voor de uitoefening van het toezicht op de erkenning van de instellingen en de personen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 1° tot en met 4°.

De in het eerste lid, 1°, 2° en 8°, en het tweede lid, vermelde diensten omvatten niet de diensten waarvoor een retributie als vermeld in artikel 27, tweede en derde lid, kan worden bepaald.

De Vlaamse Regering kan de bedragen en de wijze waarop de retributies moeten worden voldaan evenals de procedure bij niet-naleving bepalen.

Titel IV. Strafbepalingen en veiligheidsmaatregelen

Alle hieronder vermelde bedragen moeten vermenigvuldigd worden met 8 voor de opdeciemen.
Voorbeeld: 50 euro x 8 = 400 euro

Hoofdstuk I. Definitie

Artikel 28

In deze gecoördineerde wetten worden onder "openbare plaats" verstaan de openbare weg, de terreinen toegankelijk voor het publiek en de niet-openbare terreinen die voor een zeker aantal personen toegankelijk zijn.

Hoofdstuk II. Overtreding van de reglementen

Artikel 29

§ 1. De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen rechtstreeks in gevaar brengen en die van die aard zijn dat ze bij een ongeval bijna onvermijdbaar leiden tot fysieke schade en overtredingen die bestaan uit het negeren van een stopbevel van een bevoegd persoon, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de vierde graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 40 euro tot 500 euro en met een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar. Wanneer de rechter het verval van het recht tot sturen niet uitspreekt, motiveert hij deze beslissing.

De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen rechtstreeks in gevaar brengen en overtredingen die bestaan uit het negeren van een bevel van een bevoegd persoon, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de derde graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 30 euro tot 500 euro.

De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen onrechtstreeks in gevaar brengen en de overtredingen die bestaan uit het onrechtmatig gebruiken van parkeerfaciliteiten voor personen met een handicap of uit gedragingen inzake de inschrijving waardoor men zich aan vervolging kan onttrekken, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de tweede graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 20 euro tot 250 euro.

§ 1bis. Elk besluit genomen ter uitvoering van § 1 van dit artikel dat niet bij wet wordt bekrachtigd binnen 12 maanden na de inwerkingtreding ervan, houdt op uitwerking te hebben.

§ 2. De andere overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten zijn overtredingen van de eerste graad en worden gestraft met een geldboete van 10 euro tot 250 euro.

Het in voormelde reglementen omschreven parkeren met beperkte parkeertijd, betalend parkeren en parkeren op plaatsen voorbehouden aan houders van een gemeentelijke parkeerkaart worden niet strafrechtelijk bestraft, behoudens het halfmaandelijks beurtelings parkeren, de beperking van het langdurig parkeren, en bedrog met de parkeerschijf.

Het niet meer strafrechtelijk bestrafte parkeren bedoeld in het tweede lid kan, tot een datum bepaald door de Koning, door de agenten van politie worden vastgesteld met het oog op de vestiging van een parkeerretributie of -belasting, verschuldigd krachtens de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren.

Voor wat betreft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaams Gewest, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De overtreding van de reglementen bedoeld in het eerste lid die betrekking hebben op een lage-emissiezone zoals bedoeld in artikel 2.63 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, worden niet strafrechtelijk bestraft.”.
Voor wat betreft het Waals Gewest, wordt een vierde lid ingevoegd, luidend als volgt: ″De overtreding van de in het eerste lid bedoelde reglementen m.b.t. een lage-emissiezone, zoals bedoeld in artikel 2.63 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, wordt niet strafrechtelijk vervolgd.″.

§ 3. Het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid bepaald in de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten wordt gestraft met een geldboete van 10 euro tot 500 euro.

De rechter houdt rekening met het aantal kilometer per uur waarmee de toegelaten maximumsnelheid wordt overschreden.

De volgende overtredingen worden bovendien gestraft met een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar :

  • het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur, of :
  • het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur binnen een bebouwde kom, in een zone 30, schoolomgeving, erf of woonerf.

Wanneer de rechter het verval van het recht tot sturen niet uitspreekt, motiveert hij deze beslissing.

§ 4. In geval van verzachtende omstandigheden kan de geldboete verminderd worden, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen.

Indien voor dezelfde feiten een verval van het recht tot sturen en een geldboete wordt uitgesproken, dan kan de rechter de geldboete verminderen met de door de betrokkene te betalen kosten van de herstelonderzoeken en -examens en de erelonen van de geneesheer en psycholoog, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen. Enkel de kosten en bijhorende erelonen van de herstelonderzoeken en -examens die door de betrokkene voor de eerste maal worden afgelegd worden in aanmerking genomen. De door de betrokkene te betalen kosten en bijhorende erelonen van de herstelonderzoeken en -examens zijn vaste bedragen die vooraf door de Koning worden bepaald.

De geldboetes worden verdubbeld bij herhaling van een overtreding als bedoeld in paragraaf een of drie binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 29bis

Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie maanden en met geldboete van 100 euro tot 1 000 euro, of met een van die straffen alleen wordt gestraft, hij die een overtreding begaan heeft van artikel 62bis. Deze straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.

De uitrusting of elk ander middel bedoeld in datzelfde artikel wordt onmiddellijk in beslag genomen door de bevoegde personen zelfs indien ze niet aan de overtreder toebehoren. Ze worden verbeurdverklaard overeenkomstig de artikelen 42 en 43 van het Strafwetboek of artikel 216 bis van het Wetboek van Strafvordering en worden vernietigd.

Artikel 29ter

Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en met geldboete van 200 euro tot 4 000 euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft, hij die de verplichtingen bedoeld in artikel 67ter niet nakomt. Deze straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.

Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van 50 euro tot 4000 euro of met een van die straffen alleen, wordt gestraft, hij die de verplichting bedoeld in artikel 67bis, tweede lid, tweede zin, niet nakomt. De rechter kan bovendien het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig uitspreken voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar of levenslang. Deze straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 29quater (enkel Vlaams Gewest)

§ 1. De gemeenteraad kan in zijn reglementen of verordeningen administratieve geldboetes bepalen voor beperkte snelheidsovertredingen in welk geval die overtredingen niet strafrechtelijk worden bestraft.

§ 2. De gemeenteraden kunnen alleen administratieve geldboetes als vermeld in paragraaf 1 bepalen als al de volgende voorwaarden vervuld zijn:

1° het betreft een overschrijding van de toegelaten maximumsnelheid met niet meer dan 20 kilometer per uur;

2° de snelheidsovertredingen worden begaan op een plaats waar de snelheid beperkt is tot 30 of 50 kilometer per uur;

3° het gaat om snelheidsovertredingen vastgesteld volgens de voorwaarden, vermeld in artikel 62, met uitzondering van het zesde en achtste lid, met automatisch werkende toestellen als vermeld in hetzelfde artikel, die volledig worden gefinancierd door de lokale overheid;

4° de snelheidsovertredingen worden begaan door meerderjarige natuurlijke personen of door rechtspersonen;

5° er wordt niet gelijktijdig een andere overtreding vastgesteld.

§ 3. De bedragen van de administratieve geldboetes die de gemeenteraad in zijn reglementen of verordeningen bepaalt, zijn gelijk aan de bedragen die de Vlaamse Regering bepaalt ter uitvoering van artikel 65, § 1, tweede lid.

De administratieve geldboete wordt betaald op de wijze die in het betalingsverzoek is bepaald.

§ 4. Een afschrift van het proces-verbaal van de overtreding wordt binnen veertien dagen nadat de overtreding is vastgesteld, aan de sanctionerend ambtenaar, vermeld in artikel 6 van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, bezorgd.

Binnen veertien dagen na de dag waarop de sanctionerend ambtenaar het afschrift van het proces-verbaal heeft ontvangen conform het eerste lid, bezorgt hij een afschrift daarvan, samen met de vermelding van het bedrag van de administratieve geldboete, aan de overtreder. Als de overtreder geen woonplaats of vaste verblijfplaats in België heeft, mag het afschrift van het proces-verbaal vervangen worden door de informatiebrief, vermeld in artikel 5 van richtlijn 2015/413/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie.

De overtreder betaalt de administratieve geldboete binnen dertig dagen na de kennisgeving ervan, tenzij de overtreder binnen die termijn zijn schriftelijke verweermiddelen bezorgt aan de sanctionerend ambtenaar.

Als de sanctionerend ambtenaar de verweermiddelen onontvankelijk of ongegrond verklaart, brengt hij de overtreder daarvan op de hoogte binnen negentig dagen met de vermelding van de administratieve geldboete die moet worden betaald.

De administratieve geldboete wordt betaald binnen dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing, vermeld in het vierde lid.

Als de sanctionerend ambtenaar binnen negentig dagen na de dag waarop hij de verweermiddelen van de overtreder heeft ontvangen, de verweermiddelen van de overtreder niet onontvankelijk of niet ongegrond verklaart, worden die verweermiddelen geacht aanvaard te zijn.

De beslissing om een administratieve geldboete op te leggen, heeft uitvoerbare kracht als ze definitief geworden is. De voormelde beslissing is definitief op een van de volgende tijdstippen:

1° dertig dagen na de kennisgeving van de administratieve geldboete, vermeld in het tweede lid, als er geen beroep is aangetekend;

2° dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing, vermeld in het vierde lid, als er geen beroep is aangetekend.

§ 5. Tegen een beslissing waarbij een administratieve geldboete wordt opgelegd, kan degene aan wie de boete is opgelegd, binnen een maand na de kennisgeving van de beslissing volgens de burgerlijke procedure beroep aantekenen bij de politierechtbank.

De politierechtbank oordeelt over de wettelijkheid en de proportionaliteit van de opgelegde administratieve geldboete. Hij kan de opgelegde administratieve geldboete bevestigen of herzien. De beslissing van de politierechtbank is niet vatbaar voor hoger beroep.

§ 6. Als de sanctionerend ambtenaar tijdens de procedure, vermeld in paragraaf 4, vaststelt dat de voorwaarden om een administratieve geldboete op te leggen, vermeld in paragraaf 2, niet vervuld zijn, brengt hij de vaststeller van de overtreding daarvan op de hoogte zodat de strafrechtelijke procedure kan worden gevolgd. Met het oog hierop kan een protocol worden opgesteld tussen de betrokken diensten en overheden.

§ 7. De relevante persoons- en informatiegegevens, bedoeld in artikel 44, § 2, eerste lid, van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, worden opgenomen in het register van gemeentelijke administratieve sancties, vermeld in artikel 44, § 1, van dezelfde wet.

§ 8. De vordering tot voldoening van de administratieve geldboete verjaart na vijf jaar vanaf de datum waarop zij betaald moet worden. De verjaring kan gestuit worden op de wijze en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2244 tot en met 2250 van het Burgerlijk Wetboek.

§ 9. De gemeente kwalificeert als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, 7), van de verordening (EU) 2016/679 en voldoet aan de verplichtingen vervat in artikel 26 van de verordening (EU) 2016/679 die in dat verband op haar rusten.

De gemeente en de sanctionerende ambtenaar verzamelen en verwerken slechts die persoonsgegevens die noodzakelijk zijn om de overtreder te identificeren en noodzakelijk zijn voor de controle en de sanctionering van de snelheidsovertreding.

De verzamelde gegevens worden bewaard voor een periode van zes jaar.

Hoofdstuk III. Overtreding van de bepalingen betreffende het rijbewijs en de leervergunning

Artikel 30

§ 1. Met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van 200 euro tot 2000 euro of met één van deze straffen alleen, wordt gestraft hij die:

een motorvoertuig bestuurt zonder houder te zijn van het rijbewijs vereist voor het besturen van dit voertuig, of van het als zodanig geldend bewijs;

een motorvoertuig bestuurt zonder de voorwaarden of de beperkingen, vermeld op het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs, onder meer in de vorm van codes, na te leven, onverminderd de toepassing van eventuele specifieke bepalingen vervat in deze wet;

een valse verklaring heeft afgelegd om de afgifte van een rijbewijs of van een als zodanig geldend bewijs te bekomen; in dit geval wordt het verkregen document in beslag genomen en de verbeurdverklaring ervan wordt uitgesproken in geval van veroordeling;

een motorvoertuig bestuurt terwijl hij lijdt aan een van de lichaamsgebreken of aandoeningen, door de Koning bepaald overeenkomstig artikel 23, §1, 3°, of indien hij niet voldaan heeft aan het geneeskundig onderzoek, door de Koning opgelegd in de gevallen die Hij bepaalt.

§ 2. Met geldboete van 50 euro tot 500 euro, wordt gestraft hij die:

een overtreding heeft begaan van de bepalingen door de Koning vastgesteld krachtens artikel 23, §1, 2° en 4°, hetzij als bestuurder, hetzij als persoon die een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing;

met het oog op de scholing in het sturen, een persoon begeleidt die in overtreding is met de bepalingen van 1°.

§ 3. Met gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaar en met geldboete van 200 euro tot 2 000 euro of met een van die straffen alleen, en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of levenslang, wordt gestraft hij die een motorvoertuig bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op scholing terwijl zijn rijbewijs of het als zodanig geldende bewijs dat vereist is voor het besturen van dat voertuig of voor het begeleiden met het oog op scholing met toepassing van artikel 55 onmiddellijk is ingetrokken of terwijl de onmiddellijke intrekking met toepassing van artikel 55bis is verlengd.

§4. De gevangenisstraffen en geldboeten worden verdubbeld bij herhaling van de bepalingen van § 1, § 2 of § 3, binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis met toepassing van een van deze bepalingen, dat in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 31

Met geldboete van 10 euro tot 500 euro wordt gestraft hij die, buiten de in artikelen 30, 34 §2, 2°, 37bis, § 1, 4° en 48 bedoelde gevallen, een motorvoertuig bestuurt zonder het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs vereist voor het besturen van dit voertuig bij zich te hebben of weigert die documenten te vertonen overeenkomstig artikel 22, wanneer hij daarom wordt verzocht.

In geval van verzachtende omstandigheden kan de geldboete verminderd worden, zonder dat ze minder dan 1 euro mag bedragen.

De straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 32

Met geldboete van 100 euro tot 1000 euro wordt gestraft hij die wetens een motorvoertuig toevertrouwt aan een persoon, die niet voorzien is van het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs vereist voor het besturen van dit voertuig.

Hoofdstuk IV. Vluchtmisdrijf

Artikel 33

§ 1. Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en met geldboete van 200 euro tot 2.000 euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft:

elke bestuurder van een voertuig of van een dier die, wetend dat dit voertuig of dit dier oorzaak van, dan wel aanleiding tot een verkeersongeval op een openbare plaats is geweest,

hij die wetend dat hij zelf oorzaak van, dan wel aanleiding tot een verkeersongeval op een openbare plaats is geweest,

de vlucht neemt om zich aan de dienstige vaststellingen te onttrekken, zelfs wanneer het ongeval niet aan zijn schuld te wijten is.

§ 2. Heeft het ongeval voor een ander slagen of verwondingen tot gevolg gehad, dan wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie jaar en met een geldboete van 400 euro tot 5.000 euro of met een van die straffen alleen en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of levenslang.

Heeft het ongeval voor een ander de dood tot gevolg gehad, dan wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot vier jaar en met een geldboete van 400 euro tot 5000 euro of met een van die straffen alleen en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of levenslang.

Het herstel van het recht tot sturen is afhankelijk van het slagen voor het theoretisch examen, het praktisch examen en het psychologisch onderzoek bedoeld in artikel 38, § 3, eerste lid.

§ 3. 1° Met een gevangenisstraf van een maand tot vier jaar en met een geldboete van 400 euro tot 5 000 euro of met een van deze straffen alleen, wordt hij gestraft die, na een veroordeling met toepassing van artikel 33, § 1 of 33, § 2 binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan een van de bepalingen van artikel 33, § 1 overtreedt.

Hij die, na een veroordeling met toepassing van artikel 33, § 1, of 33, § 2, binnen de drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan artikel 33, § 2, overtreedt wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot acht jaar en met een geldboete van 800 tot 10 000 euro, of met een van deze straffen alleen.

Hoofdstuk V. Alcoholopname en dronkenschap

Artikel 34

§ 1. Met geldboete van 25 euro tot 500 euro wordt gestraft hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt, of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, terwijl de ademanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 0,22 milligram en minder dan 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet of de bloedanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 0,5 gram en minder dan 0,8 gram per liter bloed aangeeft.

Bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis met toepassing van het eerste lid of van artikel 35 of 37bis, § 1, dat in kracht van gewijsde is gegaan worden deze straffen verdubbeld.

§ 2. Met geldboete van 200 euro tot 2 000 euro, wordt gestraft :

hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, terwijl de ademanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet of de bloedanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 0,8 gram per liter bloed aangeeft;

hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, gedurende de tijd dat dit hem krachtens artikel 60 verboden is;

hij die geweigerd heeft zich te onderwerpen aan de ademtest of aan de ademanalyse, bedoeld in de artikelen 59 en 60, of, zonder wettige reden, geweigerd heeft de bloedproef bedoeld in artikel 63, § 1, 1° en 2° te laten nemen;

hij die het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs waarvan hij houder is, in de gevallen bedoeld in artikel 61, niet heeft afgegeven, of het ingehouden voertuig of rijdier heeft bestuurd.

§ 3. De in de eerste paragraaf bedoelde gehalten van alcoholconcentratie per liter uitgeademde alveolaire lucht zijn respectievelijk ten minste 0,09 milligram en minder dan 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht en, voor wat betreft de alcoholconcentratie per liter bloed, ten minste 0,2 gram en minder dan 0,8 gram per liter bloed, wanneer de bestuurder :

a) een voertuig bestuurt waarvoor een rijbewijs, of een als zodanig geldend bewijs van de categorie C1, C, C1+E, C+E, D1, D, D1+E of D+E vereist is;

b) personen vervoert met een voertuig van een andere rijbewijscategorie waarvoor dezelfde medische voorschriften gelden als voor de bestuurders bedoeld in a).

Artikel 35

Met geldboete van 200 euro tot 2 000 euro en met het verval van het recht tot besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste een maand en ten hoogste vijf jaar of voorgoed, wordt gestraft hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, terwijl hij in staat van dronkenschap verkeert of in een soortgelijke staat met name ten gevolge van het gebruik van drugs of van geneesmiddelen.

Artikel 36

Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van 400 euro tot 5 000 euro of met een van die straffen alleen, wordt gestraft hij die, na een veroordeling met toepassing van artikel 34, §2 of artikel 35 of artikel 37bis, § 1, een van deze bepalingen binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan opnieuw overtreedt.

In geval van nieuwe herhaling binnen drie jaar na de tweede veroordeling, kunnen de hierboven bepaalde gevangenisstraffen en geldboeten worden verdubbeld.

Artikel 37

Met een geldboete van 200 euro tot 2 000 euro, wordt gestraft:

hij die een persoon, die duidelijke tekens van strafbare alcoholopname vertoont of die zich blijkbaar bevindt in de toestand bedoeld in artikel 35, aanzet of uitdaagt tot het besturen van een voertuig of een rijdier of tot het begeleiden met het oog op de scholing;

hij die aan een persoon, die duidelijke tekens van strafbare alcoholopname vertoont of die zich blijkbaar bevindt in de toestand bedoeld in artikel 35, een voertuig toevertrouwt om te besturen of om te begeleiden met het oog op de scholing of een rijdier toevertrouwt.

Artikel 37/1

§ 1. In geval van een veroordeling wegens overtreding van artikel 34, § 2, artikel 35 in geval van dronkenschap of van artikel 36, kan de rechter, indien hij geen definitief verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig uitspreekt of geen toepassing maakt van artikel 42, voor een periode van ten minste één jaar en ten hoogste drie jaar of levenslang, de geldigheid van het rijbewijs van de overtreder beperken tot alle motorvoertuigen die zijn uitgerust met een alcoholslot, op voorwaarde dat de overtreder als bestuurder voldoet aan de voorwaarden van het in artikel 61quinquies, § 3, bedoelde omkaderingsprogramma.

In geval van een veroordeling wegens overtreding van artikel 34, § 2, indien de ademanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 0,78 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet of de bloedanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 1,8 gram per liter bloed aangeeft, beperkt de rechter de geldigheid van het rijbewijs van de overtreder tot alle motorvoertuigen die zijn uitgerust met een alcoholslot volgens dezelfde modaliteiten als bedoeld in het eerste lid. Indien de rechter evenwel verkiest om deze sanctie niet op te leggen, motiveert hij dit uitdrukkelijk.

In geval van een veroordeling wegens overtreding van artikel 36, indien het gaat om een bestraffing na een veroordeling met toepassing van artikel 34, § 2 indien de ademanalyse telkens een alcoholconcentratie van ten minste 0,50 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet of de bloedanalyse telkens een alcoholconcentratie van ten minste 1,2 gram per liter bloed aangeeft, beperkt de rechter de geldigheid van het rijbewijs van de overtreder tot alle motorvoertuigen die zijn uitgerust met een alcoholslot volgens dezelfde modaliteiten als bedoeld in het eerste lid, onverminderd de bepaling van artikel 38, § 6.

§ 2. Evenwel kan de rechter, indien hij zijn beslissing motiveert, een of meerdere voertuigcategorieën aanduiden overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Koning krachtens artikel 26, waarvoor hij de geldigheid van het rijbewijs niet beperkt overeenkomstig § 1. De beperkte geldigheid moet wel ten minste betrekking hebben op de voertuigcategorie waarmee de overtreding die aanleiding heeft gegeven tot toepassing van § 1 werd begaan.

§ 3. De rechter kan de geldboete verminderen met de volledige of gedeeltelijke kosten van de installatie en het gebruik van een alcoholslot in een voertuig evenals de kosten van het omkaderingsprogramma, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen.

§ 4. Met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met een geldboete van 500 euro tot 2000 euro of met een van die straffen alleen en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een periode die ten minste even lang is als de periode waarin de geldigheid van het rijbewijs werd beperkt, wordt gestraft hij die is veroordeeld wegens overtreding van dit artikel en een motorvoertuig bestuurt waarvoor een rijbewijs vereist is en dat niet uitgerust is met het opgelegde alcoholslot, of die als bestuurder niet voldoet aan de voorwaarden van het omkaderingsprogramma.

Hoofdstuk Vbis. Andere stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden (strafbepalingen)

Artikel 37bis

§ 1. Wordt gestraft met een geldboete van 200 euro tot 2.000 euro :

hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt, of een bestuurder begeleidt met het oog op scholing, wanneer de speekselanalyse bedoeld in artikel 62ter, § 1, of de bloedanalyse bedoeld in artikel 63, § 2 de aanwezigheid in het organisme aantoont van minstens een van de volgende stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden :

  • Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC)
  • Amfetamine
  • Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA)
  • Morfine of 6-acetylmorfine
  • Cocaïne of benzoylecgonine

en waarvan het gehalte gelijk is aan of hoger dan het gehalte bepaald in artikel 62ter, § 1, voor de speekselanalyse en in artikel 63, § 2, voor de bloedanalyse;

hij die een persoon die duidelijke tekenen vertoont van invloed als gevolg van gebruik van één van de stoffen bedoeld in 1° van deze paragraaf, aanzet of uitdaagt tot het besturen van een voertuig of een rijdier of tot het begeleiden met het oog op de scholing;

hij die aan een persoon die duidelijke tekenen vertoont van invloed als gevolg van gebruik van één van de stoffen bedoeld in 1° van deze paragraaf, een voertuig toevertrouwt om het te besturen of om te begeleiden met het oog op de scholing of een rijdier toevertrouwt;

hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing gedurende de tijd dat dit hem krachtens artikel 61ter, § 1 en § 2, verboden is;

hij die, zonder wettige reden, geweigerd heeft zich te onderwerpen :

  • aan de speekseltest bedoeld in artikel 61bis, § 2, 2°,
  • aan de speekselanalyse bedoeld in 62ter, § 1 of aan de bloedproef bedoeld in artikel 63, § 2;

hij die het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs waarvan hij houder is, in het geval bedoeld in artikel 61quater, niet heeft afgegeven, of het ingehouden voertuig of rijdier heeft bestuurd.

§ 2. Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van 400 euro tot 5.000 euro of met een van die straffen alleen, wordt gestraft hij die, na een veroordeling met toepassing van een bepaling van § 1 of van artikel 34, § 2 of artikel 35, deze bepaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan opnieuw overtreedt. In geval van een nieuwe herhaling binnen de drie jaar na de tweede veroordeling kunnen de hierboven bepaalde gevangenisstraffen en geldboetes worden verdubbeld.

Hoofdstuk VI. Verval van het recht tot sturen

Afdeling 1. Verval uitgesproken als straf

Artikel 38

§ 1. De rechter kan het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig uitspreken :

indien hij veroordeelt wegens overtreding van de artikelen 34, 37, 37bis, § 1, 49/1 of 62bis;

indien hij veroordeelt wegens een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader en de veroordeling wordt uitgesproken wegens doding of verwonding;

indien hij veroordeelt wegens een van de overtredingen van de tweede of de derde graad, zoals bedoeld in artikel 29, § 1;

3°bis indien hij veroordeelt wegens het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid bepaald in de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten, op basis van artikel 29,§ 3, wanneer :

  • de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur en hoogstens 40 kilometer per uur overschreden wordt, of :
  • de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 20 kilometer per uur en hoogstens 30 kilometer per uur overschreden wordt in een bebouwde kom, in een zone 30, schoolomgeving, erf of woonerf.

indien hij veroordeelt wegens enige overtreding van deze wet en van de reglementen uitgevaardigd ter uitvoering ervan en de schuldige binnen drie jaar vóór de overtreding driemaal hieromtrent werd veroordeeld;

indien hij veroordeelt wegens overtreding van de artikelen 30, § 1 of 33, § 1, 33, § 3, 1°.

De vervallenverklaringen uitgesproken krachtens deze paragraaf bedragen ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar; zij kunnen evenwel uitgesproken worden voor een periode van meer dan vijf jaar of levenslang indien de schuldige veroordeeld wordt voor een inbreuk op artikel 419 van het Strafwetboek of binnen de drie jaar vóór de overtredingen bedoeld in 1° en 5°, veroordeeld is wegens een van deze overtredingen en voor het geval bedoeld in 4°.

§ 2. Indien de rechter tegelijkertijd veroordeelt wegens een overtreding van artikel 419 van het Strafwetboek en wegens een overtreding van de artikelen 29, § 1 en § 3, 34, § 2, 35 of 37bis, § 1, van deze gecoördineerde wetten, zal het verval van het recht tot sturen worden uitgesproken voor een duur van ten minste 3 maanden.

Het herstel in het recht tot sturen is afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.

Indien hij tegelijkertijd veroordeelt wegens een overtreding van artikel 419 van het Strafwetboek en wegens een overtreding van de artikelen 36 of 37bis, § 2, van deze gecoördineerde wetten, zal het verval van het recht tot sturen worden uitgesproken voor een periode van ten minste 1 jaar.

Het herstel in het recht tot sturen is afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.

Indien hij tegelijkertijd veroordeelt wegens een overtreding van artikel 420 van het Strafwetboek en wegens een overtreding van de artikelen 36 of 37bis, § 2, van deze gecoördineerde wetten, zal het verval van het recht tot sturen worden uitgesproken voor een periode van ten minste 6 maanden.

Het herstel in het recht tot sturen is afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.

§ 2bis. Behoudens in geval van artikel 37/1 of als hij het herstel in het recht tot sturen afhankelijk maakt van het slagen voor een of meer van de in § 3 vermelde examens en onderzoeken, kan de rechter lastens iedere bestuurder houder van een rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs, bevelen dat het effectief verval enkel wordt uitgevoerd:

  • van vrijdag om 20 uur tot zondag om 20 uur;
  • van 20 uur op de vooravond van een feestdag tot 20 uur op die feestdag.

§ 3. De rechter kan het herstel in het recht tot sturen afhankelijk maken van het slagen voor een of meer van de hiernavermelde examens en onderzoeken:

een theoretisch examen;
een praktisch examen;
een geneeskundig onderzoek;
een psychologisch onderzoek.
een specifieke opleiding bepaald door de Koning.

§ 4. (Opgeheven)

§ 5. De rechter moet het verval van het recht tot sturen uitspreken en het herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B.

Het eerste lid is niet van toepassing op artikel 38, § 1, 2°, in geval van een verkeersongeval met enkel lichtgewonden.

Het eerste lid is niet van toepassing op de overtredingen van de tweede graad, zoals bedoeld in artikel 29, § 1.

§ 6. Behoudens in geval van § 7, moet de rechter het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig van ten minste drie maanden uitspreken en het herstel van het recht tot sturen afhankelijk maken van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid, wanneer de schuldige, na een veroordeling met toepassing van de artikelen 29, § 1, eerste lid, 29, § 3, derde lid, 30, §§ 1, 2 en 3, 33, §§ 1 en 2, 34, § 2, 35, 37, 37bis, § 1, 48, 62bis of artikel 22 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, één van deze bepalingen binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, opnieuw overtreedt.

In geval van herhaling binnen drie jaar na een veroordeling waarin toepassing is gemaakt van het eerste lid, en die in kracht van gewijsde is gegaan voor één van de in het eerste lid bedoelde overtredingen, bedraagt het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig ten minste zes maanden en is het herstel van het recht tot sturen afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.

In geval van nieuwe herhaling binnen drie jaar na een veroordeling waarin toepassing is gemaakt van het tweede lid of dit lid, en die in kracht van gewijsde is gegaan voor één van de in het eerste lid bedoelde overtredingen, bedraagt het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig ten minste negen maanden en is het herstel van het recht tot sturen afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.

§ 7. De rechter is niet verplicht om het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig uit te spreken en het herstel in het recht tot sturen afhankelijk te maken van examens of onderzoeken, indien de overtreding werd begaan met een voertuig dat niet in aanmerking komt voor de vervallenverklaring of indien de overtreding werd begaan door een voetganger.

§ 8. De examens en onderzoeken waarvan het herstel in het recht tot sturen afhankelijk wordt gemaakt, bedoeld in dit artikel, zijn niet van toepassing in de volgende gevallen:

1° indien de vervallenverklaarde niet voldoet aan de door de Koning bepaalde voorwaarden om een Belgisch rijbewijs te kunnen verkrijgen;

2° wanneer een levenslang verval van het recht tot sturen als straf is uitgesproken.

Artikel 39

Indien ingevolge samenloop van misdrijven de bij deze gecoördineerde wetten bepaalde vrijheidsstraffen en geldboeten niet uitgesproken worden, is dit nochtans wel het geval voor het verval van het recht tot sturen onder de voorwaarden als bepaald in deze wetten.

Artikel 40

Elk verval dat als straf is uitgesproken, gaat in de vijfde dag na die waarop het openbaar ministerie de kennisgeving aan de veroordeelde heeft gedaan. Zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen zijn in deze termijn niet inbegrepen.

Onverminderd artikel 49/1 wordt ingeval de veroordeelde nalaat zijn rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs tijdig te doen toekomen op de griffie, de lopende periode van het verval van rechtswege verlengd met de termijn die is verstreken vanaf de vijfde dag na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving tot de datum van effectieve afgifte van het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs. Zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen zijn in deze termijn niet inbegrepen. Indien het verval krachtens artikel 38, § 2bis, beperkt is, wordt het verval van rechtswege enkel verlengd indien de afgifte van het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs gebeurt nadat het verval effectief is ingegaan en dit met een termijn gelijk aan het aantal dagen verval dat reeds is uitgevoerd.

Indien er lastens de veroordeelde meerdere vervallenverklaringen als straf zijn uitgesproken, kan het openbaar ministerie deze na de kennisgeving opeenvolgend laten ingaan.

In geval van veroordeling bij verstek, wordt bij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving melding gemaakt van de rechtsmiddelen die openstaan tegen een verstekvonnis, van de termijnen om die aan te wenden en van de na te leven vormvoorwaarden, overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 41

In de gevallen waarin de rechter in toepassing van deze wet een verval van het recht tot sturen uitspreekt, moet hij, indien hij gebruik wenst te maken van artikel 8, § 1 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie een effectief gedeelte opleggen van minimum acht dagen.

Afdeling 2. Verval uitgesproken wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid

Artikel 42

Verval van het recht tot sturen moet uitgesproken worden wanneer, naar aanleiding van een veroordeling of opschorting van straf of internering wegens overtreding van de politie over het wegverkeer of wegens een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader, de schuldige lichamelijk of geestelijk ongeschikt wordt bevonden tot het besturen van een motorvoertuig.

De uitspraak van dit verval is mogelijk in elke graad van veroordeling, ongeacht wie het rechtsmiddel heeft ingesteld.

De duur van het verval van het recht tot sturen is afhankelijk van het bewijs dat betrokkene niet meer ongeschikt is om een motorvoertuig te besturen.

Artikel 43

Het verval van het recht tot sturen wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van de bestuurder gaat in bij de uitspraak van de beslissing wanneer deze op tegenspraak is gewezen en bij de betekening wanneer zij bij verstek is gewezen, niettegenstaande voorziening.

Artikel 44

Hij die wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het recht tot sturen vervallen is verklaard, kan, na minstens zes maanden te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, een herziening vragen via een aan het openbaar ministerie gericht verzoekschrift voor het gerecht dat het verval heeft uitgesproken. Tegen de uitspraak van dit gerecht staat geen hoger beroep open.

Wordt het verzoek afgewezen dan kan geen nieuw verzoek worden ingediend voordat een termijn van zes maanden te rekenen van de datum van de afwijzing, is verstreken.

Afdeling 3. Bepalingen gemeen aan de vervallenverklaring van het recht tot sturen

Artikel 45

Behalve in geval van artikel 37/1 of als hij het herstel in het recht tot sturen afhankelijk maakt van het slagen voor een of meer van de in artikel 38, § 3, vermelde examens en onderzoeken, kan de rechter het verval van het recht tot sturen beperken tot de categorieën van voertuigen die hij aangeeft overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Koning krachtens artikel 26.

Wanneer de overtreding met een motorvoertuig werd begaan, moet het verval ten minste betrekking hebben op de categorie van voertuigen waarmee de overtreding die aanleiding heeft gegeven tot verval, werd begaan.

Indien de rechter het herstel in het recht tot sturen afhankelijk maakt van het slagen voor een of meer van de in artikel 38, § 3, bedoelde examens, kan hij deze maatregel beperken tot de categorie van voertuigen waarmee de overtreding die aanleiding heeft gegeven tot verval, werd begaan.

Artikel 46

De Koning bepaalt de formaliteiten die moeten worden vervuld met betrekking tot de uitvoering van de vervallenverklaringen van het recht tot sturen.

Artikel 47

Hij die verval van het recht tot sturen heeft opgelopen na 25 mei 1965 en onderworpen werd aan een theoretisch, praktisch, geneeskundig of psychologisch onderzoek, mag, wanneer het verval geëindigd is, een voertuig van een der categorieën waarop de beslissing van vervallenverklaring slaat, slechts besturen mits hij met goed gevolg het opgelegd onderzoek heeft ondergaan.

De Koning bepaalt de organisatie en de nadere regels van dit onderzoek en stelt het tarief vast van de ten bate van de Staat of van de erkende instellingen te heffen retributies om de kosten ervan te dekken.

Artikel 48

Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van 500 euro tot 2 000 euro of met een van die straffen alleen en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of levenslang, wordt gestraft, hij die:

een voertuig of een luchtschip bestuurt, een rijdier geleidt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, spijts het tegen hem uitgesproken verval;

een motorvoertuig bestuurt van de categorie bedoeld in de beslissing van vervallenverklaring of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, zonder het voorgeschreven onderzoek met goed gevolg te hebben ondergaan.

De gevangenisstraffen en geldboeten worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 49

Hij die wetens een motorvoertuig voor het besturen of voor de begeleiding met het oog op de scholing, toevertrouwt aan een persoon die van het recht tot sturen vervallen is verklaard, wordt gestraft met een geldboete van 100 euro tot 1 000 euro.

Deze bepaling is niet van toepassing op het personeelslid van een erkende rijschool die een regelmatig ingeschreven leerling begeleidt die zich voorbereidt op het praktisch examen opgelegd krachtens de artikelen 23, 2°, of 38.

Artikel 49/1

Met geldboete van 200 euro tot 2000 euro wordt gestraft hij die, nadat tegen hem een verval van het recht op sturen werd uitgesproken, zijn rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs niet inlevert binnen de door de Koning bepaalde termijn.

In geval van verzachtende omstandigheden kan de geldboete verminderd worden, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen.

De straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.

Hoofdstuk VII. Immobilisering en verbeurdverklaring van voertuigen

Artikel 50

§ 1. De rechter kan tijdelijke immobilisering van het voertuig bevelen in alle gevallen waarin tijdelijk verval van het recht tot het besturen van een voertuig als straf wordt uitgesproken. Immobilisering mag voor geen langere duur dan die van het tijdelijk verval van het recht tot sturen worden uitgesproken.

Indien het voertuig geen eigendom is van de dader van het misdrijf, kan de rechter de immobilisering van het voertuig slechts bevelen indien de eigenaar van het voertuig veroordeeld wordt voor een overtreding als bedoeld in de artikelen 32, 37, 2°, 37bis, § 1, 3°, of 49.

§ 2. Hij kan verbeurdverklaring van het voertuig bevelen wanneer het verval levenslang is of ten minste drie maanden bedraagt, zo het voertuig eigendom is van de dader van het misdrijf.

Indien het voertuig geen eigendom is van de dader van het misdrijf, kan hij niettemin de verbeurdverklaring van het voertuig bevelen indien de eigenaar van het voertuig veroordeeld wordt voor een overtreding zoals bedoeld in de artikelen 32, 37, 2°, 37bis, § 1, 3°, of 49.

Artikel 51

(Opgeheven)

Artikel 52

In afwijking van artikel 43, eerste lid, van het Strafwetboek wordt de verbeurdverklaring van het voertuig wegens overtreding van deze gecoördineerde wetten enkel uitgesproken in de gevallen bij dit hoofdstuk bepaald.

Artikel 53

Bij tijdelijke immobilisering wordt het voertuig geïmmobiliseerd op kosten en risico van de dader van het misdrijf.

Artikel 54

Hij die gebruik maakt of aan een derde toelaat gebruik te maken van een voertuig waarvan hij weet dat de immobilisering of de verbeurdverklaring is uitgesproken, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van 100 euro tot 1 000 euro of met een van die straffen alleen.

Artikel 54bis

In de door de Koning bepaalde gevallen van parkeerovertredingen kan het voertuig met een wielklem worden geïmmobiliseerd.

Hoofdstuk VIII. Onmiddellijke intrekking van het rijbewijs of van de leervergunning

Artikel 55

§ 1. Het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs kan onmiddellijk ingetrokken worden :

in de gevallen bedoeld in artikel 60, §§ 3, 4 en 4bis, en 61ter, § 1;

indien de bestuurder de vlucht neemt om zich aan de dienstige vaststellingen te onttrekken;

indien het verkeersongeval, dat klaarblijkelijk aan een zware fout van de bestuurder te wijten is, aan een ander ernstige verwondingen of de dood heeft veroorzaakt;

indien de bestuurder of de persoon die hem begeleidt met het oog op de scholing, vervallen is verklaard van het recht tot het besturen van een motorvoertuig van de categorie van het voertuig dat hij gebruikt;

indien de bestuurder een van de speciaal door de Koning aangewezen overtredingen bedoeld in artikel 29 van de tweede, derde of vierde graad heeft begaan of indien de bestuurder de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 20 kilometer per uur heeft overschreden binnen een bebouwde kom, zone 30, schoolomgeving, woonerf of erf of indien de bestuurder de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden;

indien de bestuurder een overtreding heeft begaan van artikel 62bis;

indien de geldigheid van het rijbewijs van de bestuurder beperkt is tot motorvoertuigen die uitgerust zijn met een alcoholslot en de bestuurder een motorvoertuig bestuurt dat niet uitgerust is met een alcoholslot of niet voldoet aan de voorwaarden van het omkaderingsprogramma;

indien de bestuurder een overtreding bedoeld in artikel 406, derde lid, van het Strafwetboek heeft begaan.

Indien de bestuurder, in de gevallen bedoeld onder 1° of 4°, begeleid wordt met het oog op de scholing, kan het rijbewijs waarvan de begeleider houder is, onmiddellijk ingetrokken worden.

Onmiddellijke intrekking wordt bevolen door de procureur des Konings. Onmiddellijke intrekking kan echter alleen door de procureur-generaal bij het hof van beroep worden gelast indien de feiten tot de bevoegdheid van een dezer hoven behoren.

§ 2. In afwijking van de vorige paragraaf, kan tevens indien de bestuurder de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 20 kilometer per uur heeft overschreden binnen een bebouwde kom, zone 30, schoolomgeving, woonerf of erf of indien de bestuurder de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden of in het geval bedoeld in artikel 60, § 3, en 61ter, § 1, de onmiddellijke intrekking worden bevolen door de officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.

De officier van gerechtelijke politie deelt de betrokkene mee dat hij, overeenkomstig artikel 56, de mogelijkheid heeft de procureur des Konings of in voorkomend geval de procureur-generaal, de teruggave van zijn rijbewijs te vragen.

De officier van gerechtelijke politie bezorgt onmiddellijk het proces-verbaal van zijn beslissing aan het openbaar ministerie, met de eventuele vermelding van de verklaringen van de houder van het rijbewijs.

§ 3. De bestuurder of de persoon die hem begeleidt, bedoeld in de bepalingen van paragraaf 1, eerste lid, 1°, of tweede lid, is gehouden zijn rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs in te leveren op verzoek van de politie, na vordering van de procureur des Konings of in voorkomend geval van de procureur-generaal die de intrekking heeft bevolen of in het geval bedoeld in paragraaf 2, na de beslissing van de officier van gerechtelijke politie. Doet hij dit niet, dan kan het bevoegd openbaar ministerie de inbeslagneming van het document bevelen.

In het geval bedoeld in paragraaf 1, deelt de politie aan de betrokkene mee welk openbaar ministerie de intrekking van het rijbewijs heeft bevolen.

Artikel 55bis

§ 1. De procureur des Konings kan een beschikking tot verlenging van de intrekking met ten hoogste drie maanden vorderen voor de politierechtbank.

Tussen de datum van de dagvaarding en de datum van verschijning moet een termijn van ten minste zeven dagen gelaten worden.

Artikel 146, tweede en derde lid, van het Wetboek van strafvordering is van toepassing.

Onverminderd de wettelijke bepalingen bevat de dagvaarding tevens een opgave van de feiten die de gedaagde in die stand van het onderzoek ten laste worden gelegd.

§ 2. De politierechtbank doet uitspraak in openbare terechtzitting binnen vijftien dagen na de beslissing tot intrekking.

De beschikking tot verlenging van de intrekking vermeldt nauwkeurig, maar op een wijze die beknopt mag zijn, de feiten die de gedaagde in die stand van het onderzoek ten laste worden gelegd en de redenen waarom de rechter de intrekking verlengt.

De beslissing over de kosten wordt aangehouden teneinde er over te beslissen overeenkomstig artikel 162 van het Wetboek van strafvordering.

Tegen deze beschikking tot verlenging van de intrekking is enkel verzet mogelijk overeenkomstig artikel 187, eerste tot vierde lid, van het Wetboek van strafvordering.

Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing tot intrekking niet.

§ 3. De politierechter belast met de behandeling ten gronde, is niet gebonden door de omschrijving van de feiten zoals weerhouden naar aanleiding van de aflevering van de beschikking tot verlenging van de intrekking.

§ 4. In afwijking van § 1 kan de procureur des Konings of, bij delegatie, een officier van gerechtelijke politie, op het ogenblik van de intrekking, de dader van de overtreding oproepen om te verschijnen voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank binnen een termijn van vijftien dagen.

Hij stelt hem in kennis van de beslissing een beschikking tot verlenging van de intrekking te vorderen, geeft een opgave van de feiten die hem ten laste worden gelegd alsook de plaats, de dag en het uur van de zitting van de politierechtbank en deelt hem mede dat hij het recht heeft een advocaat te kiezen.

Deze kennisgeving en mededeling worden in een proces-verbaal vermeld, waarvan hem onmiddellijk een kopie wordt overhandigd.

Deze kennisgeving geldt als dagvaarding om voor de politierechtbank te verschijnen.

§ 5. De procureur des Konings kan ten laste van de dader van de overtreding een beschikking tot hernieuwing van de verlenging met ten hoogste drie maanden vorderen bij de politierechtbank.

Hij dagvaardt de betrokkene overeenkomstig § 1 ten laatste vijftien dagen vóór het verstrijken van de termijn van de aanvankelijke beschikking.

§ 6. De politierechtbank doet in openbare terechtzitting uitspraak overeenkomstig §§ 2 en 3 vóór het verstrijken van de aanvankelijke beschikking tot verlenging.

§ 7. In afwijking van § 6 en op voorwaarde dat de procureur des Konings voor diezelfde zitting ten gronde heeft gedagvaard, kan de politierechtbank onmiddellijk kennis nemen van de grond van de zaak.

Artikel 56

Het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs mag door het openbaar ministerie dat de intrekking ervan heeft bevolen of het bevoegde openbaar ministerie ingeval van toepassing van artikel 55, § 2, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de houder, teruggegeven worden.

Het moet worden teruggegeven :

na vijftien dagen, behalve indien de politierechtbank de termijn heeft verlengd;

na het verstrijken van de door de politierechtbank verlengde termijn;

indien de rechter geen verval van het recht tot sturen uitspreekt;

indien de rijbewijshouder die niet voldoet aan de door de Koning bepaalde voorwaarden om een Belgisch rijbewijs te kunnen verkrijgen, het grondgebied verlaat.

Artikel 57

Indien de rechter verval van het recht tot sturen uitspreekt, wordt het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs ter griffie ingeleverd opdat er zou worden gehandeld overeenkomstig de reglementen uitgevaardigd op grond van artikel 46.

Indien tijdelijk verval van het recht tot sturen is uitgesproken, wordt de tijd gedurende welke het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs met toepassing van artikel 55, § 1, eerste lid, 1°, 2°, 3° en 5°, en § 2 is ingetrokken, op de duur van het verval aangerekend met uitzondering van de perioden van hechtenis door de veroordeelde ondergaan gedurende die tijd.

Artikel 58

Overtreding van de bepalingen van artikel 55, § 3, eerste lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van een dag tot een maand en met geldboete van 10 euro tot 500 euro of met een van die straffen alleen.

In geval van verzachtende omstandigheden kan de geldboete verminderd worden, zonder dat ze minder dan 1 euro mag bedragen.

De straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gedaan.

Hoofdstuk VIIIbis. De immobilisering van een voertuig als beveiligingsmaatregel

Artikel 58bis

§ 1. De immobilisering van het voertuig als beveiligingsmaatregel kan worden bevolen in de gevallen bedoeld in artikel 30, §§ 1 tot 3, en in artikel 48.

De immobilisering als beveiligingsmaatregel wordt bevolen door de in artikel 55, § 1, derde lid bedoelde personen.

Ingeval de officier van gerechtelijke politie toepassing maakt van artikel 55, § 2, kan hij eveneens de immobilisering van het voertuig als beveiligingsmaatregel bevelen.

§ 2. Het voertuig wordt geïmmobiliseerd op kosten en op risico van de overtreder.

Indien de eigenaar van het voertuig niet de overtreder is, kan hij het zonder kosten terugkrijgen. De kosten en de risico's zijn ten laste van de overtreder.

§ 3. De immobilisering als beveiligingsmaatregel wordt beëindigd door de personen die de oplegging hebben bevolen, of ingeval van toepassing van artikel 55, § 2, door de procureur des Konings of de procureur-generaal, bedoeld in artikel 55, § 2, tweede lid hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de overtreder, hetzij – indien deze niet de overtreder is – op verzoek van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewijst dat hij de eigenaar is van het voertuig.

De immobilisering mag niet langer duren dan tot het tijdstip waarop het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs wordt teruggegeven in de gevallen bedoeld in § 1 of wanneer een rechter het einde van het verval van het recht tot sturen heeft uitgesproken.

Het verzoek tot opheffing van de immobilisering, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt met redenen omkleed en is gericht aan de procureur des Konings of, in voorkomend geval, de bevoegde procureurgeneraal, dewelke een uitspraak doet na uiterlijk vijftien dagen.

§ 3/1. Indien een verzoek tot opheffing van de immobilisering door de eigenaar van het voertuig, zoals bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, wordt afgewezen, kan de zaak worden aangebracht bij de politierechtbank die territoriaal bevoegd is voor de plaats waar het voertuig geïmmobiliseerd werd, binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de verzoeker.

De zaak wordt aangebracht middels het toezenden aan of het neerleggen op de griffie van de politierechtbank van een verzoekschrift dat wordt ingeschreven in het daartoe bestemde register.

Indien een officier van gerechtelijke politie de immobilisatie heeft bevolen, bezorgt hij onmiddellijk de stukken aan de procureur des Konings. De procureur des Konings legt de stukken ter griffie neer.

De politierechtbank doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat.

De griffier stelt de verzoeker en zijn advocaat per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van de plaats, de dag en het uur van de zitting.

De procureur des Konings, de verzoeker en zijn advocaat worden gehoord.

De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden tot de betaling van de kosten.

De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken, te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.

§ 4. Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van 100 euro tot 1 000 euro of met een van die straffen alleen, wordt gestraft hij die gebruik maakt of aan een derde toelaat gebruik te maken van een voertuig waarvan hij weet dat de immobilisering als beveiligingsmaatregel is bevolen.

Hoofdstuk IX. Alcoholopname: ademtest, ademanalyse en tijdelijk rijverbod

Artikel 59

§ 1. De officieren van gerechtelijke politie die hulpofficier zijn van de procureur des Konings, het personeel van het operationeel kader van de federale en lokale politie kunnen een ademtest opleggen die erin bestaat te blazen in een toestel dat het niveau van de alcoholopname in de uitgeademde alveolaire lucht aangeeft:

aan de vermoedelijke dader van een verkeersongeval of aan ieder die het mede heeft kunnen veroorzaken, zelfs indien hij het slachtoffer ervan is;

aan ieder die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing;

aan ieder die op het punt staat om op een openbare plaats een voertuig of een rijdier te besturen of op het punt staat een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing.

§ 1/1. Voorafgaand aan de ademtest bedoeld in § 1, aan de ademanalyse bedoeld in § 2 of aan de bloedproef bedoeld in artikel 63, § 1, mogen de overheidsagenten bedoeld in § 1, in dezelfde omstandigheden, een toestel gebruiken bestemd voor het detecteren van de aanwezigheid van alcohol bij de in § 1, 1°, 2° en 3° bedoelde personen. Dit ontslaat deze personen niet van de andere verplichtingen die hen overeenkomstig artikel 59 worden opgelegd.

§ 2. De overheidsagenten bedoeld in § 1 kunnen in dezelfde omstandigheden, zonder voorafgaande ademtest, een ademanalyse opleggen, die erin bestaat te blazen in een toestel dat de alcoholconcentratie in de uitgeademde alveolaire lucht meet.

§ 3. Op verzoek van de in § 1, 1° en 2°, bedoelde personen aan wie een ademanalyse werd opgelegd, wordt onmiddellijk een tweede analyse uitgevoerd en, indien het verschil tussen deze twee resultaten meer bedraagt dan de door de Koning bepaalde nauwkeurigheidsvoorschriften, een derde analyse.

Indien het eventuele verschil tussen twee van deze resultaten niet meer bedraagt dan de hierboven bepaalde nauwkeurigheidsvoorschriften, wordt het laagste resultaat in aanmerking genomen.

Indien het verschil groter is, wordt de ademanalyse als niet uitgevoerd beschouwd.

§ 4. De toestellen gebruikt voor de ademtest en voor de ademanalyse moeten gehomologeerd zijn, op kosten van de fabrikanten, invoerders of verdelers die de homologatie aanvragen, overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Koning die bovendien bijzondere gebruiksmodaliteiten van deze toestellen kan vaststellen.

Artikel 60

§ 1. Er wordt een ademanalyse verricht wanneer de ademtest een alcoholconcentratie van ten minste 0,22 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht aangeeft.

Voor de toepassing van de gevallen bedoeld in artikel 34, § 3, bedraagt de in het vorige lid bedoelde alcoholconcentratie ten minste 0,09 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht.

§ 1/1. Het besturen op een openbare plaats van een voertuig of een rijdier of het begeleiden met het oog op scholing, in de gevallen bedoeld in artikel 34, § 3, is verboden aan iedere persoon die een voertuig of een rijdier bestuurde, daartoe aanstalten maakte of een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing of op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing, voor de duur van twee uren te rekenen vanaf de vaststelling :

wanneer de ademanalyse een alcoholconcentratie meet van ten minste 0,09 milligram en minder dan 0,22 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht;

wanneer de ademanalyse niet uitgevoerd kan worden en de ademtest een alcoholconcentratie van ten minste 0,09 milligram en minder dan 0,22 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht aangeeft.

§ 2. Het besturen op een openbare plaats van een voertuig of een rijdier of het begeleiden met het oog op de scholing is verboden aan iedere persoon die een voertuig of een rijdier bestuurde, daartoe aanstalten maakte of een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing of op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing, voor de duur van drie uren te rekenen vanaf de vaststelling :

wanneer de ademanalyse een alcoholconcentratie meet van ten minste 0,22 milligram en minder dan 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht;

wanneer de ademanalyse niet uitgevoerd kan worden en de ademtest een alcoholconcentratie van ten minste 0,22 milligram en minder dan 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht aangeeft.

§ 3. Het besturen op een openbare plaats van een voertuig of van een rijdier of het begeleiden met het oog op de scholing is verboden aan iedere persoon die een voertuig of een rijdier bestuurde, daartoe aanstalten maakte of een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing of op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing, voor de duur van zes uren te rekenen vanaf de vaststelling :

wanneer de ademanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet;

wanneer de ademanalyse niet uitgevoerd kan worden en de ademtest een alcoholconcentratie aangeeft van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht;

ingeval van weigering van de ademtest of van de ademanalyse;

§ 4. Wanneer, wegens een andere reden dan de weigering, noch de ademtest noch de ademanalyse kunnen worden uitgevoerd en de persoon die bestuurde, daartoe aanstalten maakte of een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing of op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing, duidelijke tekenen van alcoholopname vertoont, dan is het hem verboden voor de duur van zes uren, te rekenen vanaf de vaststelling, op een openbare plaats een voertuig of een rijdier te besturen of een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing.

§ 4bis. Wanneer wegens een andere reden dan de weigering noch de ademtest noch de ademanalyse kunnen worden uitgevoerd en de persoon die bestuurde, daartoe aanstalten maakte of een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing of op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing, zich blijkbaar bevindt in de toestand bedoeld in artikel 35, dan is het hem verboden voor de duur van twaalf uren, te rekenen vanaf de vaststelling, op een openbare plaats een voertuig of een rijdier te besturen of een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing.

§ 5. Vooraleer aan de persoon wordt toegestaan opnieuw een voertuig of een rijdier op een openbare plaats te besturen of de bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing, wordt hem, in de gevallen bedoeld onder de §§ 3, 4 en 4bis, een nieuwe ademanalyse of ademtest opgelegd.

In het geval deze ademanalyse of ademtest een alcoholconcentratie meet van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht of in geval van weigering zich hieraan te onderwerpen, wordt het verbod tot sturen of tot begeleiden verlengd met een periode van zes uren, te rekenen vanaf de nieuwe ademanalyse of de ademtest of de weigering.

In het geval evenwel deze ademanalyse of ademtest een alcoholconcentratie meet van ten minste 0,22 milligram en minder dan 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht wordt het verbod tot sturen of begeleiden verlengd met een periode van drie uren, te rekenen vanaf de nieuwe ademanalyse of ademtest.

Wanneer noch de ademtest noch de ademanalyse kunnen worden uitgevoerd zoals bepaald in de gevallen bedoeld in §§ 4 en 4bis, wordt het verbod tot sturen of begeleiden, naargelang het geval, met dezelfde periode verlengd.

De artikelen 59, § 3 en 63 zijn niet van toepassing.

§ 6. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de toepassing van andere wettelijke bepalingen betreffende de beteugeling van de openbare dronkenschap.

§ 7. De overheidsagenten bedoeld in artikel 59, § 1, zijn belast met de toepassing van dit artikel.

Artikel 61

Ieder persoon aan wie het rijverbod bedoeld in artikel 60 is opgelegd, moet op verzoek van de politie het rijbewijs, of het als zodanig geldend bewijs waarvan hij houder is, afgeven voor de duur van het rijverbod.

Wanneer de afgifte niet dadelijk kan gebeuren of wanneer de persoon aan wie het verbod is opgelegd niet verplicht is houder te zijn van een rijbewijs of van een als zodanig geldend bewijs, wordt het voertuig of het rijdier dat hij bestuurde of daartoe aanstalten maakte, op zijn kosten en risico, ingehouden.

Na het verstrijken van de in artikel 60 bedoelde termijn wordt het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs niet teruggegeven indien artikel 55 wordt toegepast.

Hoofdstuk IXbis. Andere stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden: test en tijdelijk rijverbod

Artikel 61bis

§ 1. De in artikel 59, § 1 bedoelde overheidspersonen kunnen de test bepaald in § 2 voor het detecteren van stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden, bedoeld in artikel 37bis, § 1, 1°, opleggen :

aan de vermoedelijke dader van een verkeersongeval of aan ieder die het mede heeft kunnen veroorzaken, zelfs indien hij het slachtoffer ervan is. In dit geval kan er onmiddellijk worden overgegaan tot de speekseltest bedoeld in § 2, 2°, zonder de checklist bedoeld in § 2, 1° te overlopen;

aan ieder die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op scholing;

aan ieder die op het punt staat om op een openbare plaats een voertuig of een rijdier te besturen of op het punt staat een bestuurder te begeleiden met het oog op scholing.

§ 2. De test bedoeld in § 1 van dit artikel bestaat uit :

eerst het vaststellen van indicaties van tekenen van recent gebruik van één van de stoffen bedoeld in artikel 37bis, § 1, 1° aan de hand van een gestandaardiseerde checklist 1, waarvan de nadere toepassingsregels en het model door de Koning worden bepaald;

vervolgens, indien de gestandaardiseerde checklist 1 bedoeld in 1°, een indicatie geeft van tekenen van recent gebruik van een van de stoffen bedoeld in artikel 37bis, § 1, 1°, het afnemen van een speekseltest.

1. Zie K.B. 17 september 2010 betreffende het model en de toepassingsregels van de gestandaardiseerde checklist tot vaststelling van indicaties van tekenen van recent druggebruik in het verkeer (B.S. 27-09-2010)

Onder de hieronder vermelde gehaltes wordt het resultaat van de speekseltest niet in aanmerking genomen.

Stof Gehalte (ng/ml)
Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC) 25
Amfetamine 50
Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) 50
Morfine (vrij) of 6-acetylmorfine 10
Cocaïne of Benzoylecgonine 20

§ 3. Het verzamelen van de gegevens die nodig zijn voor het invullen van de gestandaardiseerde checklist en voor het afnemen van de speekseltest moet zich beperken tot wat strikt noodzakelijk is voor de vaststelling van de overtredingen van deze wet, die op een openbare plaats zijn begaan. Deze gegevens mogen slechts worden gebruikt voor gerechtelijke doeleinden in verband met de bestraffing van deze overtredingen.

§ 4. De kosten van de speekseltest zijn ten laste van de onderzochte persoon indien de overtreding bepaald in artikel 37bis, § 1, 1° door middel van een speekselanalyse of bloedanalyse bewezen is.

Artikel 61ter

§ 1. Het besturen op een openbare plaats van een voertuig of van een rijdier of het begeleiden met het oog op de scholing is verboden aan iedere persoon die een voertuig of een rijdier bestuurde, een bestuurder begeleidde met het oog op scholing of op het punt stond te besturen of een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing, gedurende twaalf uur vanaf de vaststelling :

wanneer de speekseltest de aanwezigheid in het organisme aantoont van minstens een van de stoffen bepaald in artikel 37bis, § 1, 1° in een gehalte dat gelijk is aan of hoger dan het gehalte bepaald in de tabel van artikel 61bis, § 2, 2°;

in geval van weigering van de speekseltest of de speekselanalyse zonder wettige reden;

in geval van een weigering omwille van een wettige reden of omwille van een praktische onmogelijkheid voldoende speeksel te collecteren, noch een speekseltest noch een speekselanalyse kon worden uitgevoerd en de gestandaardiseerde checklist bedoeld in artikel 61bis, § 2, 1° een indicatie geeft van tekenen van recent gebruik van één van de stoffen bedoeld in artikel 37bis, § 1, 1°;

in geval het resultaat van de speekseltest negatief is en betrokkene zich blijkbaar bevindt in de toestand bedoeld in artikel 35.

§ 2. Vooraleer aan de persoon wordt toegestaan om opnieuw een voertuig of een rijdier op een openbare plaats te besturen of de bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing, wordt hem een nieuwe speekseltest, bedoeld in artikel 61bis, § 2, 2°, opgelegd, zonder de gestandaardiseerde checklist bedoeld in artikel 61bis, § 2, 1°, te overlopen.

Het verbod bedoeld in artikel 61ter, § 1, wordt telkens hernieuwd voor een periode van twaalf uur :

wanneer de speekseltest de aanwezigheid in het organisme aantoont van minstens één van de stoffen bepaald in artikel 37bis, § 1, 1° in een gehalte dat gelijk is aan of hoger dan het gehalte bepaald in de tabel van artikel 61bis, § 2, 2°;

in geval van weigering van deze speekseltest;

in geval van weigering van de speekseltest omwille van een wettige reden of ingeval van een praktische onmogelijkheid voldoende speeksel te collecteren, en de gestandaardiseerde checklist, bedoeld in artikel 61bis, § 2, 1°, die in dit geval wordt overlopen, een indicatie geeft van tekenen van recent gebruik van een van de stoffen bedoeld in artikel 37bis, § 1, 1°;

in geval het resultaat van de speekseltest negatief is en betrokkene zich blijkbaar bevindt in de toestand bedoeld in artikel 35.

§ 3. De overheidspersonen bedoeld in artikel 59, § 1, zijn belast met de toepassing van dit artikel.

Artikel 61ter/1

§ 1. Wanneer de persoon een wettige reden inroept voor het weigeren van de speekseltest of de speekselanalyse, vorderen de in artikel 59, § 1 bedoelde overheidspersonen een geneesheer om het ingeroepen motief te beoordelen.

§ 2. De inhoud van de wettige reden mag door de geneesheer niet worden onthuld als ze door het medisch geheim wordt gedekt.

§ 3. De kosten voor de tussenkomst van de geneesheer zijn ten laste van de onderzochte persoon indien de in § 1 bedoelde weigering niet gegrond was.

§ 4. De praktische onmogelijkheid voldoende speeksel te collecteren om de speekseltest of de speekselanalyse uit te voeren wordt niet beschouwd als een vorm van weigering. De kosten van de speekseltest zijn ten laste van de onderzochte persoon indien de overtreding bepaald in artikel 37bis, § 1, 1° door middel van een bloedanalyse bewezen is.

Artikel 61quater

Iedere persoon aan wie een rijverbod, bedoeld in artikel 61ter, is opgelegd, moet op verzoek van de politie het rijbewijs, of het als zodanig geldend bewijs waarvan hij houder is, afgeven voor de duur van het rijverbod.

Wanneer de afgifte niet dadelijk kan gebeuren of wanneer de persoon aan wie het verbod is opgelegd niet verplicht is houder te zijn van een rijbewijs of van een als zodanig geldend bewijs, wordt het voertuig of het rijdier dat hij bestuurde of op het punt stond te besturen, op zijn kosten en risico, ingehouden.

Na het verstrijken van de verbodstermijn wordt het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs niet teruggegeven indien artikel 55 wordt toegepast.

Hoofdstuk X. Voertuigen uitgerust met een alcoholslot in het kader van een veroordeling

Artikel 61quinquies

§ 1. Wanneer de geldigheid van het rijbewijs beperkt is tot het besturen van motorvoertuigen uitgerust met een alcoholslot bedoeld in artikel 37/1, voldoet de bestuurder aan de in de §§ 2 tot 4 bepaalde voorwaarden.

§ 2. Het voertuig beschikt over een systeem dat het verhindert te starten wanneer het systeem bij de bestuurder een alcoholconcentratie vaststelt die ten minste 0,09 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht bedraagt.

§ 3. Tijdens de periode waarvoor de geldigheid van het rijbewijs beperkt is tot motorvoertuigen die uitgerust zijn met een alcoholslot voldoet hij aan de voorwaarden van het omkaderingsprogramma bepaald door de Koning.

§ 4. De bestuurder neemt de kosten van de installatie en het gebruik voor zijn rekening evenals de kosten van het omkaderingsprogramma.

Artikel 61sexies

De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan het systeem bedoeld in artikel 61quinquies voldoet.

Zie K.B. van 26 november 2010 betreffende de technische specificaties van de alcoholsloten bedoeld in artikel 61sexies van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer. [B.S. 09-12-2010]

Titel V. Strafvordering, bevel tot betaling en burgerlijke rechtsvordering

Hoofdstuk I. Opsporing en vaststelling van de misdrijven

Afdeling 1. Bevoegde personen

Artikel 62

De overheidspersonen die door de Koning worden aangewezen om toezicht te houden op de naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, stellen de overtredingen vast door processen-verbaal die bewijskracht hebben zolang het tegendeel niet is bewezen.

De vaststellingen gesteund op materiële bewijsmiddelen die door bemande automatisch werkende toestellen worden opgeleverd, hebben bewijskracht zolang het tegendeel niet is bewezen, wanneer het gaat om overtredingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.

De vaststellingen gesteund op materiële bewijsmiddelen die door onbemande automatisch werkende toestellen worden opgeleverd, hebben bewijskracht zolang het tegendeel niet is bewezen, wanneer het gaat om overtredingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten vermeld in een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Wanneer een overtreding werd vastgesteld door onbemande automatisch werkende toestellen, wordt er melding van gemaakt in het proces-verbaal.

De automatisch werkende toestellen, gebruikt om toezicht te houden op de naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, moeten, voor zover zij metingen uitvoeren, goedgekeurd of gehomologeerd worden, op kosten van de fabrikanten, invoerders of verdelers die de goedkeuring of homologatie aanvragen, overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, waarin bovendien bijzondere gebruiksmodaliteiten van deze toestellen kunnen worden vastgesteld.

De Koning kan, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de bijzondere voorwaarden voor het gebruik, de raadpleging en de bewaring van de gegevens die door deze toestellen worden opgeleverd, vaststellen. Wanneer de Commissie geen advies heeft uitgebracht binnen de haar wettelijk voorgeschreven termijnen, wordt zij geacht akkoord te gaan.

Onverminderd de bepalingen van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, mogen de toestellen en de inlichtingen die deze toestellen verstrekken, slechts worden gebruikt voor gerechtelijke doeleinden in verband met de bestraffing van de overtredingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, begaan op de openbare weg, alsook met het oog op de regeling van het wegverkeer.

Wanneer de toestellen bestemd zijn om te worden gebruikt als vaste uitrusting op de openbare weg, in afwezigheid van een bevoegd persoon, worden de plaatsing en de gebruiksomstandigheden bepaald tijdens overleg, georganiseerd door de bevoegde gerechtelijke, politionele en administratieve overheden, waaronder de wegbeheerders. De Koning bepaalt de bijzondere modaliteiten van dit overleg. De plaatsing op de openbare weg van vaste uitrustingen voor onbemande automatisch werkende toestellen, wordt uitgevoerd met instemming van de wegbeheerder.

Een afschrift van die processen-verbaal wordt aan de overtreders gezonden binnen een termijn van veertien dagen, te rekenen van de datum van vaststelling van de misdrijven. Indien de overtreder geen woonplaats of vaste verblijfplaats in België heeft, mag het afschrift van het proces-verbaal vervangen worden door de informatiebrief bedoeld in artikel 5 van de richtlijn 2015/413/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen.

In geval van overtreding van de bepalingen van de reglementen die voor de voertuigen een maximumvracht voorschrijven, kunnen de hierboven genoemde ambtenaren en beambten alsook de officieren van gerechtelijke politie, de bestuurders verplichten hun voertuigen te ontlasten van het vastgestelde overwicht.

Weigert een bestuurder zulks te doen, dan wordt het voertuig op kosten en risico van de overtreder of van hen die voor hem aansprakelijk zijn, ingehouden.

Voor wat betreft het Vlaams Gewest worden een elfde tot en met twintigste lid toegevoegd, die luiden als volgt:

Met toepassing van artikel 23, lid 1, e) en h), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) kunnen de personen, vermeld in het eerste lid, beslissen de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet toe te passen bij de verwerkingen van persoonsgegevens in het kader van een onderzoek dat betrekking heeft op een welbepaalde natuurlijke persoon, als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het twaalfde tot en met het twintigste lid.

De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het elfde lid, geldt alleen gedurende de periode waarin de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een controle, een onderzoek of de voorbereidende werkzaamheden die daarmee verband houden, in het kader van de decretale en reglementaire opdrachten van de personen, vermeld in het eerste lid, en op voorwaarde dat het voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk is of kan zijn dat de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet worden toegepast.

De persoonsgegevens, vermeld in het elfde lid, worden niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.

De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het elfde lid, heeft geen betrekking op de gegevens die los staan van het voorwerp van het onderzoek dat of van de controle die de weigering of beperking van de rechten, vermeld in het elfde lid, rechtvaardigt.

Als de betrokkene in het geval, vermeld in het elfde lid, tijdens de periode, vermeld in het twaalfde lid, een verzoek indient op basis van artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, bevestigt de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming de ontvangst daarvan.

De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene schriftelijk, zo snel mogelijk en in elk geval binnen de termijn van een maand na ontvangst van het verzoek, over elke weigering of beperking van de rechten, vermeld in het elfde lid. De informatie over de weigering of beperking hoeft niet te worden verstrekt als de verstrekking daarvan de decretale en reglementaire opdrachten van de personen, vermeld in het eerste lid, zou ondermijnen, met behoud van het achttiende lid. Indien nodig kan die termijn met twee maanden worden verlengd, rekening houdend met het aantal aanvragen en de complexiteit ervan. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van deze verlenging en van de redenen voor het uitstel.

De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene ook over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 10/5 van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer en om een beroep in rechte in te stellen.

De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming noteert de feitelijke of juridische gronden waarop de beslissing is gebaseerd. Die informatie houdt hij ter beschikking van de voornoemde Vlaamse toezichtcommissie.

Nadat het onderzoek afgesloten is, worden de rechten, vermeld in artikel 13 tot en met 22 van de voormelde verordening, in voorkomend geval, conform artikel 12 van de voormelde verordening, opnieuw toegepast.

Als een dossier dat persoonsgegevens als vermeld in het elfde lid bevat, is verzonden naar het Openbaar Ministerie en kan leiden tot activiteiten onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, en er onduidelijkheid is over het geheim van het onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, mag de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming op verzoek van de betrokkene overeenkomstig artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening pas antwoorden nadat het Openbaar Ministerie of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter heeft bevestigd dat een antwoord het onderzoek niet in het gedrang brengt of kan brengen.

Afdeling 1bis. Tegenwerking van de opsporing en van de vaststelling van overtredingen

Artikel 62bis

Onverminderd de bepalingen van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving is het verboden elke uitrusting die of elk ander middel dat de vaststelling van overtredingen van deze wet en van de reglementen betreffende de politie over het wegverkeer, bemoeilijkt of verhindert of automatisch werkende toestellen bedoeld in artikel 62 opspoort, bij zich te hebben.

Voor de strafbepaling : zie artikel 29bis.

Afdeling 2. Speekselanalyse - Bloedproef

Artikel 62ter

§ 1. De in artikel 59, § 1 bedoelde overheidspersonen leggen een speekselanalyse voor het detecteren van de stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden op wanneer de speekseltest bedoeld in artikel 61bis, § 2, 2° de aanwezigheid aantoont van één van de stoffen bedoeld in artikel 37bis, § 1, 1°.

Onder de hieronder vermelde gehaltes wordt het resultaat van de speekselanalyse niet in aanmerking genomen.

Stof Gehalte (ng/ml)
Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC) 10
Amfetamine 25
Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) 25
Morfine (vrij) of 6-acetylmorfine 5
Cocaïne of Benzoylecgonine 10

§ 2. De kosten van de speekselanalyse zijn ten laste van de onderzochte persoon indien de overtreding bepaald in artikel 37bis, § 1, 1°, bewezen is.

§ 3. § 1 van dit artikel is niet van toepassing indien de speekseltest bedoeld in artikel 61bis, § 2, 2°, opgelegd werd in de gevallen bedoeld in artikel 61bis, § 1, 3°.

§ 4. De analyse van het speekselstaal geschiedt in een van de laboratoria die daartoe door de Koning erkend zijn.

De persoon van wie het speekselstaal is afgenomen, kan op eigen kosten een tweede speekselanalyse laten verrichten in het laboratorium waar het eerste heeft plaatsgehad, of in een ander door de Koning erkend laboratorium. In het eerste geval kan hij op de tweede analyse toezicht laten houden door een technisch raadsman van zijn keuze.

De Koning treft voorzieningen tot nadere regeling van de speekselanalyse. Hij stelt onder meer regels vast betreffende de wijze waarop het speekselstaal wordt genomen, bewaard en onderzocht, alsook betreffende de erkenning van de laboratoria.

§ 5. Het verzamelen van de gegevens die nodig zijn voor het afnemen van de speekselanalyse moet zich beperken tot wat strikt noodzakelijk is voor de vaststelling van de overtredingen van deze wet, die op een openbare plaats zijn begaan. Deze gegevens mogen slechts worden gebruikt voor gerechtelijke doeleinden in verband met de bestraffing van deze overtredingen.

Artikel 63

§ 1. De in artikel 59, § 1 bedoelde overheidspersonen laten de in 1° en 2° van die paragraaf bedoelde personen, een bloedproef ondergaan door een daartoe opgevorderde geneesheer :

in het geval de ademtest een alcoholgehalte van ten minste 0,22 milligram aangeeft per liter uitgeademde alveolaire lucht en een ademanalyse niet uitgevoerd kan worden;

in het geval noch de ademtest noch de ademanalyse uitgevoerd konden worden en betrokkene duidelijke tekenen van alcoholopname vertoont of zich blijkbaar bevindt in de toestand bedoeld in artikel 35;

in het geval noch de ademtest noch de ademanalyse uitgevoerd konden worden bij de personen bedoeld in artikel 59, § 1, 1°, en het onmogelijk is na te gaan of er tekenen van alcoholopname zijn;

indien de speekseltest minstens één van de stoffen detecteert bedoeld in artikel 37bis, § 1, 1° in een gehalte dat gelijk is aan of hoger dan het gehalte bepaald in de tabel van artikel 61bis, § 2, 2°, en een speekselanalyse niet uitgevoerd kan worden;

in het geval noch een speekseltest noch een speekselanalyse kon worden uitgevoerd.

§ 2. In het geval van § 1, 4° en 5° van dit artikel bestaat de bloedanalyse uit een kwantitatieve bepaling op plasma door middel van gas- of vloeistofchromatografie-massaspectometrie met gebruik van gedeutereerde interne standaarden voor een of meerdere van de navolgende stoffen; onder het overeenstemmende gehalte wordt de analyse niet in aanmerking genomen.

Stof Gehalte (ng/ml)
Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC) 1
Amfetamine 25
Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) 25
Morfine (vrij) 10
Cocaïne of Benzoylecgonine 25

§ 3. De in 59, § 1 bedoelde overheidspersonen moeten op verzoek van de personen bedoeld in 1° en 2° van dezelfde paragraaf, en bij wijze van tegenexpertise, deze personen een bloedproef laten ondergaan door een daartoe opgevorderde geneesheer indien de ademanalyse, bekomen na toepassing van artikel 59, § 3, een alcoholconcentratie van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet.

§ 4. De kosten van het nemen van het bloedstaal en van de bloedanalyse komen ten laste van de onderzochte persoon :

  • indien de overtreding bepaald in artikel 34, § 2, 1°, bewezen is, of
  • indien de overtreding bepaald in artikel 37bis, § 1, 1°, bewezen is.

§ 5. Het inzamelen van de gegevens van de bloedproef bedoeld in § 1, 4° en 5° van dit artikel beperkt zich tot deze die strikt noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de overtredingen van deze wet, die op een openbare plaats zijn begaan. Deze gegevens mogen slechts worden gebruikt voor gerechtelijke doeleinden in verband met de bestraffing van deze overtredingen.

§ 6. Voor de toepassing van artikel 34, § 3, wordt de in dit artikel bedoelde alcoholconcentratie van 0,22 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht teruggebracht tot 0,09 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht.

Artikel 64

Het artikel 44bis, § 3 en 4, van het Wetboek van Strafvordering is van toepassing op de in artikel 63 bedoelde bloedproef.

Hoofdstuk II. Eventueel verval van de strafvordering tegen betaling van een som of na het volgen van een opleiding

Artikel 65

§ 1. Bij het vaststellen van een der speciaal door de Koning aangewezen overtredingen van deze wet en van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze wet kan, indien het feit geen schade aan derden heeft veroorzaakt, en met instemming van de overtreder, een som geheven worden, hetzij onmiddellijk, hetzij binnen een door de Koning bepaalde termijn, of een opleiding voorgesteld worden volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten. In geval van overtreding van artikel 34, § 3, wanneer de ademanalyse een alcoholconcentratie meet van ten minste 0,09 milligram en minder dan 0,22 milligram per liter uitgeademde lucht, is het voorstel tot inning van een som volgens dezelfde voorwaarden verplicht.

Het bedrag van deze som, dat niet hoger mag zijn dan het maximum van de geldboete die op die overtreding staat, vermeerderd met de opdeciemen, alsook de nadere regels inzake heffing worden door de Koning bepaald. Naast deze som wordt er een administratieve toeslag van 8,84 euro, zoals bedoeld in titel 4 van de programmawet van 21 juni 2021, geheven. Het bedrag van deze administratieve toeslag wordt elk jaar op 1 januari automatisch aangepast in functie van de evolutie van de consumptieprijsindex van de maand november van het voorgaande jaar. Deze administratieve toeslag wordt ook geheven indien de overtreder een opleiding volgt als alternatief op de onmiddellijke inning. De door de overtreder verrichte betalingen worden eerst op deze administratieve toeslag toegerekend.

De ambtenaren en beambten die tot een der door de Koning bepaalde categorieën behoren en door de procureur-generaal bij het Hof van beroep daartoe individueel zijn gemachtigd, zijn belast met de toepassing van dit artikel en van de ter uitvoering ervan genomen maatregelen.

§ 2. Door betaling of na het volgen van de opleiding vervalt de strafvordering, tenzij het openbaar ministerie binnen een maand, te rekenen van de dag van de betaling of de dag waarop de opleiding werd beëindigd, de betrokkene kennis geeft van zijn voornemen die vordering in te stellen. De kennisgeving geschiedt bij een ter post aangetekende brief; zij wordt geacht te zijn gedaan de eerste werkdag na de dag van afgifte ter post.

§ 3. Indien de overtreder geen woonplaats of vaste verblijfplaats in België heeft en de voorgestelde som alsook de administratieve toeslag, bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, niet onmiddellijk betaalt, of wanneer kan worden vastgesteld dat er op zijn naam nog een som openstaat zoals bedoeld in § 1 of op grond van artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering of van een bevel tot betalen bedoeld in artikel 65/1, moet hij aan de in paragraaf 1 bedoelde ambtenaren of beambten een som in consignatie geven bestemd om de eventuele geldboete te dekken.

Bij het vaststellen van een van de speciaal door de Koning aangewezen overtredingen, moet hij aan de in paragraaf 1 bedoelde ambtenaren of beambten een som in consignatie geven bestemd om de eventuele geldboete te dekken.

Het bedrag van de som die in consignatie moet worden gegeven en de nadere regels inzake heffing, worden door de Koning bepaald.

Het door de overtreder bestuurde voertuig wordt op zijn kosten en risico ingehouden tot deze som betaald is en het bewijs geleverd wordt dat de eventuele bewaringskosten van het voertuig betaald zijn of, indien dit niet gebeurt, gedurende zesennegentig uren te rekenen vanaf de vaststelling van de overtreding of vanaf de vaststelling van niet-betaling van de som bedoeld in het tweede lid. Bij het verstrijken van deze termijn mag de inbeslagneming van het voertuig bevolen worden door het openbaar ministerie.

Een bericht van inbeslagneming wordt binnen de twee werkdagen aan de eigenaar van het voertuig gezonden.

Het risico en de kosten voor het voertuig blijven tijdens de duur van het beslag ten laste van de overtreder.

Het beslag wordt opgeheven nadat het bewijs geleverd werd dat de som die in consignatie moet worden gegeven en de eventuele bewaringskosten van het voertuig betaald werden.

§ 4. Leidt de strafvordering tot veroordeling van de betrokkene :

dan wordt de geheven of in consignatie gegeven som toegerekend op de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten alsook de administratieve toeslag, bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, en op de uitgesproken geldboete; het eventueel overschot wordt terugbetaald;

dan wordt, indien het voertuig in beslag genomen werd bij het vonnis bevolen dat de Administratie van de Domeinen het voertuig moet verkopen indien de geldboete en de gerechtskosten niet binnen een termijn van veertig dagen vanaf de uitspraak van het vonnis betaald werd; deze beslissing is uitvoerbaar niettegenstaande elk rechtsmiddel.

De opbrengst van de verkoop wordt toegerekend op de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten, op de uitgesproken geldboete en op de eventuele bewaringskosten van het voertuig; het eventueel overschot wordt terugbetaald.

§ 5. In geval van vrijspraak wordt de geheven of in consignatie gegeven som of het in beslag genomen voertuig teruggegeven; de eventuele bewaringskosten van het voertuig vallen ten laste van de Staat.

In geval van voorwaardelijke veroordeling wordt de geheven of in consignatie gegeven som teruggegeven na aftrek van de gerechtskosten alsook na aftrek van de administratieve toeslag, bedoeld in paragraaf 1, tweede lid; het in beslag genomen voertuig wordt teruggegeven nadat de gerechtskosten betaald zijn en het bewijs geleverd wordt dat de eventuele bewaringskosten van het voertuig betaald zijn.

§ 6. In geval van toepassing van artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering wordt de geheven som toegerekend op de door het openbaar ministerie vastgestelde som en wordt het eventuele overschot terugbetaald.

§ 7. De in consignatie gegeven som of het in beslag genomen voertuig worden teruggegeven wanneer het openbaar ministerie beslist geen vervolging in te stellen of wanneer de strafvordering vervallen of verjaard is.

§ 8. De bepalingen van dit artikel gelden niet wanneer de overtreding wordt begaan door een van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483 van het Wetboek van Strafvordering.

Hoofdstuk II/1. Bevel tot betalen

Artikel 65/1

§ 1. Wanneer de in artikel 216bis, § 1, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde geldsom niet binnen de bepaalde termijn wordt betaald, kan de procureur des Konings aan de overtreder een bevel geven tot betalen van de op deze overtreding toepasselijke geldsom, verhoogd met 35 % en desgevallend met de bijdrage voor het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders. Daarnaast wordt er ook een administratieve toeslag van 25,32 euro, zoals bedoeld in titel 4 van de programmawet van 21 juni 2021, geheven. Het bedrag van deze administratieve toeslag wordt elk jaar op 1 januari automatisch aangepast in functie van de evolutie van de consumptieprijsindex van de maand november van het voorgaande jaar. De door de overtreder verrichte betalingen worden eerst op de bijdrage voor het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders toegerekend en daarna op deze administratieve toeslag. De procureur des Konings bepaalt op welke wijze de betaling geschiedt.

De betaling moet gebeuren binnen een termijn van dertig dagen volgend op de dag van ontvangst van het bevel.

Dit bevel wordt per aangetekende zending, per gerechtsbrief of overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek verstuurd aan de overtreder en bevat ten minste :

1° de dagtekening;

2° de ten laste gelegde feiten en de geschonden wetsbepalingen;

3° de datum, het tijdstip en de plaats van de overtreding;

4° de identiteit van de overtreder;

5° het nummer van het proces-verbaal;

6° het bedrag van de te betalen geldsom;

7° de dag waarop de som uiterlijk moet worden betaald;

8° de wijze waarop en de termijn waarbinnen het beroep kan worden ingesteld, alsook de bevoegde politierechtbank.

Het bevel tot betalen wordt geacht te zijn ontvangen de tiende werkdag na de dagtekening van het bevel tot betalen bedoeld in het derde lid, 1°.

De betaling binnen deze termijn doet de strafvordering vervallen.

§ 2. De persoon die het bevel tot betalen heeft ontvangen of diens advocaat kan binnen dertig dagen volgend op de dag van ontvangst van het bevel tot betalen beroep aantekenen bij de politierechtbank bevoegd volgens de plaats van de overtreding. Het beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift dat neergelegd wordt op de griffie van de bevoegde politierechtbank of bij een aangetekende zending of via elektronische post die aan de griffie worden verzonden. In die laatste gevallen geldt de datum van verzending van de aangetekende zending of van de elektronische post als datum waarop het verzoekschrift werd ingediend. De aangetekende zending wordt geacht te zijn verzonden de derde werkdag voor de ontvangst ervan op de griffie.

Op straffe van nietigheid vermeldt het verzoekschrift:

1° de naam, de voornaam en de woonplaats van de partij die beroep aantekent;

2° het nummer van het proces-verbaal of het systeemnummer dat wordt vermeld op het bevel tot betalen;

3° dat het om een beroep tegen het bevel tot betalen gaat;

4° de redenen van het beroep.

Het verzoekschrift houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft.

Het verzoekschrift wordt ingeschreven in het daartoe bestemde register.

De verjaring van de strafvordering wordt geschorst vanaf de dag dat het verzoekschrift wordt ingediend, tot de dag van het definitieve vonnis.

De verzoeker wordt binnen een termijn van dertig dagen vanaf de inschrijving in het daartoe bestemde register door de griffier per gerechtsbrief, per aangetekende zending of overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. De griffier zendt een kopie van het verzoekschrift over aan de procureur des Konings en deelt hem de datum van de zitting mee.

Het beroep maakt de zaak in zijn geheel aanhangig voor de strafrechtelijke kamer van de politierechtbank die eerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeelt.

Indien het beroep ontvankelijk wordt verklaard, wordt het bevel tot betalen als niet bestaande beschouwd. De rechtbank beoordeelt de overtredingen die aan de grondslag liggen van het bevel tot betalen, ten gronde en maakt, indien deze bewezen worden verklaard, toepassing van de strafwet.

De bij verstek veroordeelde kan tegen het vonnis in verzet komen overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 187 van het Wetboek van strafvordering.

Tegen de beslissing van de politierechtbank kan hoger beroep worden ingesteld volgens de bepalingen opgenomen in het Wetboek van strafvordering.

§ 3. De niet-betaalde bevelen tot betalen, waartegen geen beroep is aangetekend, en die dus invorderbaar zijn, worden door de procureur des Konings of de door hem aangestelde parketjurist uitvoerbaar verklaard.

§ 4. (Opgeheven)

§ 5. Onverminderd de toepassing van artikel 27 van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, geeft de procureur des Konings opdracht aan de administratie, die binnen de Federale Overheidsdienst Financiën bevoegd is voor de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen om de geldsommen opgenomen in de in paragraaf 3 bedoelde uitvoerbare titels in te vorderen, volgens de regels van toepassing op de gedwongen tenuitvoerlegging van strafrechtelijke geldboeten, met inbegrip van het vereenvoudigd derdenbeslag bedoeld in artikel 101 van het Algemeen Reglement op de gerechtskosten in strafzaken.

§ 6. De invordering gebeurt op basis van een uittreksel uit de in paragraaf 3 bedoelde uitvoerbare titels, opgemaakt door de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de invordering.

De overhandiging door deze ambtenaren aan de gerechtsdeurwaarder van een uittreksel, met vermelding van de datum van uitvoerbare titels, geldt als volmacht voor alle tenuitvoerleggingen.

§ 7. De Koning kan de wijze regelen waarop men dient te handelen voor het opmaken en de kennisgeving van de uitvoerbare titels en de kwijtschriften.

§ 8. Als de overtreder aantoont dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van het bevel tot betalen binnen de in paragraaf 2 bedoelde termijn om beroep in te dienen, kan hij dit beroep alsnog indienen binnen een termijn van vijftien dagen volgend op de dag waarop hij van dit bevel kennis heeft gekregen of volgend op de eerste daad van invordering van de geldsom door of op vervolging van de bevoegde administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën. De in paragraaf 2 bedoelde bepalingen zijn van toepassing.

In dat geval is de verjaring van de strafvordering geschorst vanaf de dag waarop het bevel tot betalen van rechtswege uitvoerbaar is geworden tot de dag waarop de overtreder het beroep indient.

§ 9. De artikelen 49 en 96 van het Strafwetboek en de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, zijn op deze procedure van toepassing.

§ 10. Wanneer de administratie die binnen de Federale Overheidsdienst Financiën bevoegd is voor de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen, de in paragraaf 1 bedoelde geldsom niet kan invorderen binnen een termijn van drie jaar na de ontvangst van de uitvoerbare titel, deelt zij dit mee aan de procureur des Konings. De procureur des Konings beveelt onverwijld de schorsing van het recht tot sturen in hoofde van de overtreder van een motorvoertuig en deelt dit mee aan de overtreder.

Deze schorsing van het recht tot sturen bedraagt :

a) acht dagen wegens het overschrijden van de maximumsnelheid met hoogstens 20 km/per uur en hoogstens 10 km/per uur in een bebouwde kom, in een zone 30, schoolomgeving, erf of woonerf, en voor de overtredingen van de eerste graad bedoeld in artikel 29, §§ 1 en 2;

b) vijftien dagen wegens het overschrijden van de maximumsnelheid met meer dan 20 km/per uur en hoogstens 30 km/per uur en met meer dan 10 km/per uur en hoogstens 20 km/per uur in een bebouwde kom, in een zone 30, schoolomgeving, erf of woonerf, en voor overtredingen van de tweede graad bedoeld in artikel 29, §§ 1 en 2;

c) één maand wegens het overschrijden van de maximumsnelheid met meer dan 30 km/per uur en hoogstens 40 km/per uur en met meer dan 20 km/per uur en hoogstens 30 km/per uur in een bebouwde kom, in een zone 30, schoolomgeving, erf of woonerf, in geval van overtreding van artikel 34, § 2, en voor overtredingen van de derde graad bedoeld in artikel 29, §§ 1 en 2.

Elk schorsing gaat in de vijfde dag na die waarop het openbaar ministerie de kennisgeving aan de overtreder heeft gedaan. Zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen zijn in deze termijn niet inbegrepen.

Indien er lastens de veroordeelde meerdere schorsingen zijn, kan het openbaar ministerie deze na de kennisgeving opeenvolgend laten ingaan.

De Koning bepaalt de formaliteiten die moeten worden vervuld met betrekking tot de uitvoering van de schorsing van het recht tot sturen.

Indien de overtreder toch het geheel van het bedrag van het bevel tot betalen betaalt vooraleer de schorsing van kracht is, zal er geen schorsing van het recht tot sturen worden uitgevoerd.

Hoofdstuk III. Schadevergoeding

Artikel 66

De bij deze gecoördineerde wetten bepaalde straffen worden toegepast, behoudens de te verlenen schadevergoeding indien daartoe grond bestaat.

Hoofdstuk IV. Personen die burgerrechtelijk aansprakelijk zijn voor de geldboete

Artikel 67

Zij die overeenkomstig artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek burgerrechtelijk aansprakelijk zijn voor schadevergoeding en kosten, zijn insgelijks aansprakelijk voor de geldboete. Met die personen wordt gelijkgesteld de voogd, wat betreft de misdrijven begaan door zijn ongehuwde, bij hem inwonende pupillen.

Hoofdstuk IVbis. Identificatie van de overtreder

Artikel 67bis

Wanneer een overtreding van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten is begaan met een motorvoertuig, ingeschreven op naam van een natuurlijke persoon, en de bestuurder bij de vaststelling van de overtreding niet geïdentificeerd werd, wordt vermoed dat deze is begaan door de houder van de kentekenplaat van het voertuig.

De houder van de kentekenplaat kan dit vermoeden weerleggen door met elk middel te bewijzen dat hij niet de bestuurder was op het ogenblik van de feiten. In dat geval is hij ertoe gehouden om de identiteit van de onmiskenbare bestuurder kenbaar te maken, behalve wanneer hij diefstal, fraude of overmacht kan bewijzen.

De kennisgeving van de identiteit van de bestuurder dient te gebeuren binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de dag waarop de houder van de kentekenplaat kan bewijzen dat hij niet de bestuurder was op het ogenblik van de feiten.

De Koning kan de formaliteiten bepalen die gevolgd dienen te worden bij het weerleggen van het vermoeden en de overmaking van de identiteit.

De politierechtbank van de plaats waar de overtreding, bedoeld in het eerste lid, is gepleegd, is bevoegd.

Artikel 67ter

Wanneer een overtreding van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten is begaan met een motorvoertuig, ingeschreven op naam van een rechtspersoon, en de bestuurder bij de vaststelling van de overtreding niet geïdentificeerd werd, zijn de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die de rechtspersoon in rechte vertegenwoordigt, ertoe gehouden de identiteit van de onmiskenbare bestuurder op het ogenblik van de feiten mee te delen of, indien zij die niet kennen, de identiteit van de persoon die verantwoordelijk is voor het voertuig, behalve wanneer zij diefstal, fraude of overmacht kunnen bewijzen.

De mededeling moet gebeuren binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de datum waarop de vraag om inlichtingen werd verstuurd. De Koning kan de formaliteiten bepalen die gevolgd dienen te worden bij de overmaking van de identiteit.

Indien de persoon die verantwoordelijk is voor het voertuig niet de bestuurder was op het ogenblik van de feiten moet hij eveneens, op de wijze hierboven vermeld, de identiteit van de onmiskenbare bestuurder meedelen.

De rechtspersoon of de natuurlijke persoon die de rechtspersoon in rechte vertegenwoordigt als houder van de kentekenplaat of als houder van het voertuig, zijn ertoe gehouden de nodige maatregelen te nemen om aan deze verplichting te voldoen.

De politierechtbank van de plaats waar de overtreding werd gepleegd die aanleiding heeft gegeven tot de toepassing van dit artikel, is bevoegd.

Wanneer de overtreding evenwel werd begaan met een motorvoertuig ingeschreven op naam van een rechtspersoon die de gebruikelijke bestuurder in de Kruispuntbank Voertuigen heeft laten registreren, wordt de gebruikelijke bestuurder gelijkgesteld met de houder van de kentekenplaat en is artikel 67bis van toepassing.

Voor de strafbepaling : zie artikel 29ter.

Hoofdstuk V. Verjaring

Artikel 68

De strafvordering die het gevolg is van een overtreding van deze wet alsmede van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, verjaart door verloop van twee jaar te rekenen van de dag waarop de overtreding is begaan; deze termijn bedraagt evenwel drie jaar te rekenen van de dag waarop de overtreding is begaan voor overtredingen van artikel 30, § 1 en §3, 33, 34, § 2, 35, 37/1, 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6° en 48.

Artikel 68/1

De invordering bedoeld in artikel 65/1, § 3, verjaart door verloop van vijf jaar te rekenen van de dag waarop het bevel tot betalen van rechtswege uitvoerbaar is geworden.

Titel VI. Allerlei bepalingen

Artikel 69

De Koning bepaalt de nadere regels inzake schrapping van de vermeldingen betreffende de vervallenverklaringen van het recht tot sturen die, krachtens vroegere wettelijke bepalingen, voorkomen op de identiteitskaarten, op de als zodanig geldende bewijzen alsook op de rijbewijzen.

Artikel 69bis

Voor de toepassing van deze wet en, in afwijking van artikel 40 van het Strafwetboek kan de boete, bij gebreke van betaling binnen de termijn van twee maanden na het arrest of het vonnis, indien het op tegenspraak, of te rekenen van de betekening, indien het bij verstek is gewezen, worden vervangen door een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig waarvan de duur zal worden bepaald door het vonnis of het arrest van veroordeling, en die niet langer dan een jaar en niet korter dan acht dagen zal zijn.

Titel VII. Overgangsbepaling

Artikel 70

Tot de goedkeuring of homologatie bedoeld in artikel 62, vierde lid, van deze wet, behouden de materiële bewijsmiddelen opgeleverd door bemande automatisch werkende toestellen die niet goedgekeurd of gehomologeerd zijn, hun waarde van eenvoudige inlichting in het kader van de vaststelling van de overtredingen door processen-verbaal zoals bedoeld in artikel 62, eerste lid, van deze wet.