Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :

Motorrijtuigen : rij- of voertuigen, bestemd om zich over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, zonder aan spoorstaven te zijn gebonden; al wat aan het rij- of voertuig is gekoppeld, wordt als een deel daarvan aangemerkt.

Met motorrijtuigen worden gelijkgesteld, de door de Koning bepaalde aanhangwagens die speciaal gebouwd zijn om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld met het oog op het vervoer van personen of zaken. De Koning kan, bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, nader bepalen welke vervoermiddelen onder de definitie van motorrijtuigen vallen.

Deelneming aan het verkeer van een voertuig: het gebruik van een voertuig, dat op het ogenblik van het ongeval overeenstemt met de functie van dat voertuig als vervoermiddel, ongeacht de kenmerken van het voertuig en ongeacht het terrein waarop het motorrijtuig wordt gebruikt en of het stilstaat of in beweging is.

Verzekerden : zij wier aansprakelijkheid overeenkomstig de bepalingen van deze wet is gedekt.

Benadeelde: eenieder die recht heeft op vergoeding van door voertuigen veroorzaakte schade of veroorzaakt letsel.

Hoofdstuk II. Verplichte verzekering

Artikel 2

§ 1. Tot het verkeer op de openbare weg en op terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen, worden motorrijtuigen alleen toegelaten indien de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe zij aanleiding kunnen geven, gedekt is door een verzekeringsovereenkomst die aan de bepalingen van deze wet voldoet en waarvan de werking niet is geschorst.

Motorrijtuigen die zich bevinden op terreinen, andere dan die bedoeld in het eerste lid, moeten gedekt zijn door een verzekeringsovereenkomst overeenkomstig het eerste lid.

De motorrijtuigen waarvan het gebruik op de openbare weg niet is toegestaan, zijn vrijgesteld van verzekering wanneer zij zich bevinden op terreinen, andere dan die bedoeld in het eerste lid. De Koning kan bepalen wat begrepen wordt onder de woorden “niet toegestaan op de openbare weg.

De verplichting tot het sluiten van de verzekering rust op de eigenaar van het motorrijtuig. Indien een andere persoon de verzekering heeft aangegaan, is de verplichting van de eigenaar geschorst voor de duur van de overeenkomst die door de andere persoon is gesloten.

De verzekering moet zijn gesloten bij een verzekeraar die overeenkomstig de wet deze verzekering mag aanbieden.

§ 2. Niettemin worden motorrijtuigen die gewoonlijk in het buitenland zijn gestald, ook tot het verkeer in België toegelaten, mits een Bureau, daartoe erkend of opgericht op grond van artikel 19bis-1 zelf tegenover de benadeelden de verplichtingen op zich neemt de schade, door de motorrijtuigen in België toegebracht, overeenkomstig de bepalingen van deze wet te vergoeden.

Voor de toepassing van deze wet wordt dit Bureau met een verzekeraar gelijkgesteld.

De Koning bepaalt welke voertuigen voor de uitvoering van deze wet geacht worden gewoonlijk in het buitenland te zijn gestald. Hij stelt vast op welke wijze die voertuigen in België worden toegelaten en kan overlegging van een internationaal verzekeringsbewijs eisen.

Indien van bestuurders van voertuigen die gewoonlijk zijn gestald in door de Koning nader te noemen vreemde landen, niet wordt geëist dat zij het internationaal verzekeringsbewijs bij zich hebben, blijft de verplichting van het in het eerste lid genoemde Bureau bestaan, zelfs als de verzekeringsplicht niet is nagekomen.

Artikel 2bis

Zijn vrijgesteld van de verzekeringsplicht bedoeld in artikel 2, § 1, de motorrijtuigen:

a) die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 6 km/u en een maximale massa hebben van niet meer dan 100 kg;

b) die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 6 km/u, maar niet meer dan 25 km/u, en een maximale massa hebben van niet meer dan 25 kg;

c) die gemotoriseerde rolstoelen zijn, uitsluitend bestemd voor gebruik door personen met een lichamelijke handicap.

De massa wordt geschat met inbegrip van de accu.

Blijven onderworpen aan de verzekeringsplicht, bedoeld in artikel 2, § 1, de motorrijtuigen die eveneens voor andere doeleinden bestemd zijn dan het zich enkel verplaatsen.

Artikel 3

§ 1. De verzekering moet waarborgen dat benadeelden schadeloos worden gesteld in geval van burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar, van iedere houder en van iedere bestuurder van het verzekerde motorrijtuig, alsmede van degenen die daarin worden vervoerd en van de personen die burgerrechtelijk aansprakelijk zijn voor de voornoemde personen, zulks met uitzondering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van hen die zich door diefstal, geweldpleging of heling de macht over het motorrijtuig hebben verschaft.

De verzekering moet, onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, de schade omvatten welke aan personen en aan goederen wordt toegebracht door feiten die voorgevallen zijn op het grondgebied van de Staten die de Koning bepaalt. Hierin is begrepen de schade toegebracht aan personen die, onder welke titel ook, worden vervoerd door het verzekerd motorrijtuig.

De verzekering waarborgt ieder verblijf van het verzekerde motorrijtuig in een andere staat van de Europese Economische Ruimte gedurende de ganse duur van de overeenkomst. In geen geval kan een dergelijk verblijf worden aanzien als een verzwaring of vermindering van het verzekerde risico, noch aanleiding geven tot wijziging van de verzekering. Van zodra het verzekerde motorrijtuig ingeschreven wordt in een andere staat dan België, is de verzekering van rechtswege beëindigd.

Van de verzekering kan niettemin worden uitgesloten, de schade aan :

het verzekerd voertuig;

de door dit voertuig beroepsmatig en onder bezwarende titel vervoerde goederen, met uitzondering van de kleding en bagage die persoonlijk toebehoren aan de vervoerde personen.

De verzekering moet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekken voor de schade die het motorrijtuig heeft veroorzaakt, zoals die aansprakelijkheid voortvloeit uit de toepasselijke wet.

De verzekering met betrekking tot een door artikel 1 met een motorrijtuig gelijkgestelde aanhangwagen moet alleen de schade dekken die door de niet gekoppelde aanhangwagen wordt veroorzaakt.

Wanneer de verzekeraar van de aanhangwagen beschikt over gegevens betreffende de identiteit van de verzekeraar burgerrechtelijke aansprakelijkheid van het trekkend motorrijtuig, maakt hij deze gegevens onverwijld over op verzoek van de benadeelde. Wanneer deze gegevens niet gekend zijn door de verzekeraar van de aanhangwagen en het ongeval zich op Belgisch grondgebied heeft voorgedaan, licht hij de benadeelde in over de vergoedingsvoorwaarden die door het Fonds, bedoeld in artikel 19bis-2, worden toegepast indien het motorrijtuig dat het ongeval heeft veroorzaakt, niet kan worden geïdentificeerd.

§ 2. Voor schade voortvloeiend uit lichamelijke letsels is de dekking onbeperkt.

Voor stoffelijke schade kan de dekking beperkt worden tot een bedrag dat niet lager mag liggen dan 100 miljoen euro per schadegeval.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een eenmalig bedrag bepalen voor alle lichamelijke letsels en stoffelijke schade. Dit bedrag mag niet lager zijn dan 200 miljoen euro per schadegeval voor alle lichamelijke en stoffelijke schade. Wanneer de verzekeraar vaststelt dat het door de Koning vastgelegde bedrag niet volstaat om alle geleden schade te vergoeden of wanneer nog niet voldoende vaststaat dat alle schade met het door de Koning vastgelegde bedrag kan worden vergoed, worden de lichamelijke letsels als eerste vergoed.

§ 3. Dit artikel vindt geen toepassing op schade te vergoeden overeenkomstig de wetgeving betreffende de aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie.

§ 4. De in de voorgaande paragrafen bedoelde bedragen worden om de vijf jaar van rechtswege aangepast aan het indexcijfer der consumptieprijzen van het Rijk. De eerste aanpassing vindt plaats op 1 januari 2011, met als basis het indexcijfer van december 2005 (basis 2004 = 100).

Artikel 4

§ 1. (opgeheven)

§ 2. Van de verzekering kan worden uitgesloten de schade die voortvloeit uit het deelnemen van het motorrijtuig aan snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsritten of -wedstrijden, waartoe van overheidswege verlof is verleend overeenkomstig artikel 8.

Artikel 5

Onverminderd de toepassing van Hoofdstuk III, treedt de Staat die om solidariteitsredenen de benadeelde geheel of gedeeltelijk schadeloos heeft gesteld alvorens de verzekeraar tot vrijwillige of gedwongen betaling overgaat, ten belope van het bedrag van die schadeloosstelling in de rechten en de rechtsvorderingen van de benadeelde tegen de verzekeraar.

Indien door toedoen van de benadeelde de indeplaatsstelling geen gevolg kan hebben ten voordele van de Staat, kan de Staat van de benadeelde de terugbetaling vorderen van de betaalde schadevergoeding in de mate van het geleden nadeel.

De indeplaatsstelling mag de benadeelde, die slechts gedeeltelijk vergoed is, niet benadelen. In dat geval kan hij zijn rechten uitoefenen, voor hetgeen hem nog verschuldigd is, bij voorrang boven de Staat.

Artikel 6

§ 1. Geen motorrijtuig mag worden ingeschreven als het niet overeenkomstig deze wet is gedekt tegen de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het aanleiding kan geven.

De Koning regelt de afgifte van de kentekenplaten en hun inlevering.

§ 2. Geen motorrijtuig mag op de openbare weg in het verkeer worden gebracht indien niet aan de hierna volgende voorschriften is voldaan :

Als het motorrijtuig in België is ingeschreven moet het voorzien zijn van een kentekenplaat die overeenstemt met de vermeldingen in het inschrijvingsbewijs.

(opgeheven)

Als het motorrijtuig gewoonlijk in het buitenland is gestald, moet de bestuurder, aan de hand van de door de Koning bepaalde bewijsmiddelen, kunnen aantonen dat het motorrijtuig krachtens artikel 2 van deze wet of op grond van een internationaal verdrag tot het verkeer in België is toegelaten.

Artikel 7

§ 1. De verzekeraar geeft aan de verzekeringnemer een bewijs af van het bestaan van de verzekeringsovereenkomst, bedoeld in artikel 2.

De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden verzekeraars kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om het internationaal verzekeringsbewijs aan de verzekeringnemer af te geven.

§ 2. Hij overhandigt hem eveneens binnen vijftien dagen na zijn verzoek en na het einde van de overeenkomst een verklaring betreffende de vorderingen die derden gedurende ten minste de laatste vijf jaar van de contractuele verhouding hebben ingediend ten aanzien van het voertuig of de voertuigen door de verzekeringsovereenkomst gedekt of een verklaring betreffende het ontbreken van dergelijke vorderingen.

Wanneer de verzekeringsonderneming rekening houdt met de in het eerste lid bedoelde verklaring die door andere verzekeringsondernemingen of andere organen zijn verstrekt, wordt de verzekeringsnemer niet op een discriminerende manier behandeld en worden er geen hogere premies in rekening gebracht vanwege de nationaliteit of louter op basis van de vorige lidstaat van verblijfplaats.

De verzekeringsonderneming maakt een algemeen overzicht van zijn beleid op het gebied van het gebruik van de in het eerste lid bedoelde verklaring bij de premieberekening bekend.

De in het eerste lid bedoelde verklaring neemt de vorm en de inhoud aan van een model dat de Europese Commissie door middel van de uitvoeringshandeling bedoeld in artikel 16, zesde alinea, van Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, vaststelt.

§ 3. De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de bij de voorgaande paragrafen bedoelde documenten worden afgegeven en ingetrokken. Hij kan de vorm ervan bepalen alsook de gegevens die zij moeten vermelden.

Artikel 8

Geen snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsrit of -wedstrijd voor motorrijtuigen mag worden georganiseerd dan met schriftelijke toestemming van een door de Koning aan te wijzen overheid, die moet vaststellen of de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de organisatoren en van de in artikel 3, § 1 bedoelde personen gedekt is door een bijzondere verzekering die aan de bepalingen van deze wet voldoet.

Die toestemming vervangt niet de toestemming die krachtens andere wetten en verordeningen moet worden verkregen.

De Koning kan de voorwaarden van de verzekering, bedoeld in het eerste lid, nader bepalen.

Artikel 9

De Koning kan ook regels stellen betreffende de vaststelling van het ongeval door de verzekerden, de vorm en de wijze van aangifte aan de verzekeraar en het model van de daartoe aan te wenden bescheiden die de verzekerde bij zich moet hebben.

De Koning kan regels stellen betreffende de vaststelling van het ongeval door de ambtenaren die daartoe bevoegd zijn. Hij kan onder meer het model van het formulier bepalen dat door dezen moet worden gebruikt en voorschrijven welke inlichtingen onverwijld aan de betrokken partijen en hun verzekeraars moeten worden gezonden.

Hoofdstuk IIbis. Tariferingsbureau

Artikel 9bis

§ 1. Binnen het Gemeenschappelijk Waarborgfonds bedoeld in artikel 19bis-2 wordt een tariferingsbureau opgericht dat tot taak heeft vast te stellen tegen welke premie en onder welke voorwaarden een verzekeringsonderneming een persoon moet dekken die gehouden is tot de verplichting bedoeld in artikel 2, § 1, eerste lid, en die zich bevindt in de voorwaarden bepaald door of krachtens dit hoofdstuk.

Het Bureau wordt niet beschouwd als een verzekeringstussenpersoon in de zin van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, Deel 6.

§ 2. Het bureau bestaat uit vier leden die de verzekeringsondernemingen vertegenwoordigen en vier leden die de verbruikers vertegenwoordigen, benoemd door de Koning voor een termijn van zes jaar. Deze leden worden gekozen uit twee lijsten, één voorgesteld door de beroepsorganisaties van verzekeringsondernemingen en de andere door de verenigingen ter verdediging van de consumentenbelangen.

De Koning wijst voor elk lid eveneens een plaatsvervanger aan. De plaatsvervangende leden worden op dezelfde manier gekozen als de leden.

De Koning benoemt voor een termijn van zes jaar een voorzitter die niet tot de voorgaande categorieën behoort. Het bureau kan zich experts toevoegen die geen stemrecht hebben.

De minister bevoegd voor Economische Zaken kan een waarnemer bij het bureau afvaardigen.

§ 3. Het Gemeenschappelijk Waarborgfonds zorgt voor het secretariaat en het dagelijks bestuur van het Tariferingsbureau.

Het Tariferingsbureau bepaalt zijn huishoudelijk reglement en legt het ter goedkeuring voor aan de minister bevoegd voor Economische Zaken.

§ 4. Het Tariferingsbureau maakt driejaarlijks een verslag op over zijn werking en de ondervonden problemen, maakt dit bekend op zijn website en geeft dit onverwijld door aan de Federale Wetgevende Kamers.

Artikel 9ter

§ 1. Iedere persoon, onderworpen aan de verplichting van artikel 2, § 1, eerste lid, kan bij het Tariferingsbureau een aanvraag indienen, als ten minste drie verzekeringsondernemingen waartoe de persoon zich heeft gewend, geweigerd hebben hem een dekking toe te staan. Na advies van de Commissie voor Verzekeringen en op voorstel van het Tariferingsbureau, kan de Koning naargelang de bijzondere risicocategorie van de betrokken persoon, het aantal vereiste weigeringen verminderen.

§ 2. Het voorstel van een premie die hoger is dan de door de Koning bepaalde drempel, wordt met een weigering gelijkgesteld.

Deze drempel wordt vastgesteld door de laagste premie van het tarief van de verzekeringsonderneming, voor een motorrijtuig dat identiek is aan datgene wat het voorwerp uitmaakt van de aanvraag tot dekking, te vermenigvuldigen met 5. Deze coëfficiënt kan gewijzigd worden door de Koning zonder dat hij lager mag zijn dan 4.

§ 3. Het voorstel van een premie die hoger is dan de door de Koning bepaalde drempel, wordt met een weigering gelijkgesteld.

Deze drempel wordt vastgesteld door de laagste premie van het tarief van de verzekeringsonderneming, voor een motorrijtuig dat identiek is aan datgene wat het voorwerp uitmaakt van de aanvraag tot dekking, te vermenigvuldigen met 5. Deze coëfficiënt kan gewijzigd worden door de Koning zonder dat hij lager mag zijn dan 4.

§ 4. De Koning kan de coëfficiënten bedoeld in de §§ 2 en 3 onderverdelen, meer bepaald in functie van de leeftijd, het aantal jaren dat men over een rijbewijs beschikt en de statistieken van de bestuurder inzake ongevallen.

§ 5. De verzekeringsonderneming moet de kandidaatverzekeringnemer informeren over het feit dat hij zich in één van de gevallen bevindt als bedoeld in de §§ 2 en 3.

Artikel 9quater

§ 1. Het verzoek moet bij het Tariferingsbureau worden ingediend binnen de twee maanden na de weigering of het tariferingsvoorstel bedoeld in artikel 9ter. Het is niet ontvankelijk wanneer de verzoeker in de negen maanden voorafgaande aan deze weigering of dit voorstel voor hetzelfde risico een aanbod van het Tariferingsbureau heeft ontvangen.

§ 2. Het Tariferingsbureau bepaalt de premie rekening houdend met het risico dat de verzekeringnemer vertoont en met de omslag over alle verzekerden. Het kan voorwaarden opleggen ter beperking van het risico dat de verzekeringnemer vertoont.

§ 3. Het Tariferingsbureau doet een tariferingsvoorstel binnen de maand na de ontvangst van het verzoek en van de inlichtingen die nodig zijn om het tarief vast te stellen. Het voorstel wordt binnen acht dagen ter kennis gebracht van de verzoeker. Het is een maand geldig te rekenen vanaf de uitgifte.

Artikel 9quinquies

§ 1. Het Tariferingsbureau vertrouwt het beheer van de door hem getarifeerde risico's toe aan een of meer verzekeringsondernemingen die lid zijn van het Gemeenschappelijk Waarborgfonds dat is ingesteld door artikel 19bis-2.

§ 2. Het resultaat van het schadegevallenbeheer betreffende de door het Tariferingsbureau getarifeerde risico's wordt opgenomen in de rekening van het Fonds.

§ 3. De Koning kan regels bepalen om dit resultaat te verdelen over de verzekeringsondememingen die lid zijn van het fonds.

Hoofdstuk III. Voertuigen toebehorend aan de Staat of aan bepaalde openbare instellingen

Artikel 10

§ 1. De Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, Proximus, de Nationale Maatschappij der luchtwegen (N.M.L.W.), de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen, en bpost zijn niet verplicht een verzekering aan te gaan voor motorrijtuigen die hun toebehoren of op hun naam zijn ingeschreven.

Als er geen verzekering is, dekken zij zelf, overeenkomstig deze wet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kan geven, daarbij zijn de in de artikelen 3 en 4 bedoelde uitsluitingen en beperkingen van toepassing, tenzij de Koning anders bepaalt.

Indien zij niet tot schadevergoeding zijn gehouden uit hoofde van hun eigen aansprakelijkheid, hebben zij jegens de benadeelden dezelfde verplichtingen als de verzekeraar. Zij kunnen in ieder geval in de zaak betrokken worden voor het strafgerecht waarbij de burgerlijke rechtsvordering tegen degene die de schade heeft veroorzaakt, aanhangig is.

Zij hebben jegens de benadeelde de verplichtingen die artikel 19bis - 11, § 1, 3°) en 4°) aan het Waarborgfonds oplegt, als de bestuurder of de houder van het motorrijtuig zich door diefstal, geweldpleging of heling daarover de macht heeft verschaft of als hij van alle aansprakelijkheid is ontslagen wegens toeval of overmacht.

§ 2. De Koning kan de nationale of gewestelijke instellingen van openbaar nut voor gemeenschappelijk vervoer die Hij aanwijst, machtiging verlenen om de voor de Staat geldende regeling toe te passen.

Wat betreft de instellingen die afhangen van de Gewesten wordt deze machtiging evenwel verleend na advies van deze laatsten.

De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder die machtiging wordt verleend en ingetrokken, alsook de controlemaatregelen die nodig zijn.

Aan de machtiging kan onder meer de voorwaarde worden verbonden dat zekerheid wordt gesteld bij de Deposito- en Consignatiekas.

§ 3. Wanneer een motorrijtuig dat valt onder de toepassing van de bij wet van 9 januari 1953 goedgekeurde Overeenkomst tussen de bij het Noord–Atlantisch Verdrag aangesloten Staten betreffende de rechtspositie van hun krijgsmachten, en van de bijlage, ondertekend op 19 juni 1951 te Londen en dat gewoonlijk is gestald in het buitenland, in België schade toebrengt, betaalt de Staat de schadevergoeding overeenkomstig § 1 en onverminderd de toepassing van artikel 2, § 2.

Artikel 11

§ 1. De motorrijtuigen die gewoonlijk gestald zijn buiten het grondgebied van België, zijn in België vrijgesteld van de toepassing van artikel 2 wanneer zij in het bezit zijn van een verklaring afgegeven door de regering van een andere Staat, waaruit blijkt dat het rijtuig aan die Staat toebehoort of, indien het een federale Staat betreft, dat het aan die Staat of aan een van zijn deelstaten toebehoort; in dit laatste geval wordt de verklaring afgegeven door de federale regering.

§ 2. In die verklaring wordt de autoriteit of de instelling aangewezen die belast is met de vergoeding van de schade overeenkomstig de Belgische wet, en volgens die wet gedagvaard kan worden voor de bevoegde rechter. De Staat of het land waaraan dat rijtuig toebehoort staat in voor de afdoening ervan.

Hoofdstuk IV. Vordering van de benadeelde tegenover de verzekeraar en de schaderegelaar

Afdeling 1. De schaderegelaar

Artikel 12

§ 1. Iedere verzekeringsonderneming die een vergunning bekomen heeft om de risico’s te dekken die zijn ingedeeld bij tak 10 van bijlage I bij de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, uitgezonderd de aansprakelijkheid van de vervoerder, wijst in iedere andere Staat van de Europese Economische Ruimte dan België, een schaderegelaar aan.

Deze schaderegelaar wordt belast met de behandeling en afwikkeling van verzoeken tot schadevergoeding ten gevolge van een ongeval voorgekomen op het grondgebied van een land waarvan het Nationaal Bureau aangesloten is bij het systeem van het internationaal verzekeringsbewijs en wanneer het een voertuig betreft dat gewoonlijk gestald is in een Staat van de Europese Economische Ruimte, dat verzekerd is voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen door de onderneming die hem heeft aangewezen. De schaderegelaar heeft zijn verblijfplaats of vestiging in de Staat waar hij is aangewezen.

§ 2. De keuze van de schaderegelaar wordt overgelaten aan het oordeel van de verzekeringsonderneming.

§ 3. De schaderegelaar kan voor rekening van een of meer verzekeringsondernemingen optreden.

§ 4. De schaderegelaar verzamelt, met betrekking tot de verzoeken tot schadevergoeding, alle inlichtingen die nodig zijn om deze te kunnen afhandelen en neemt alle passende maatregelen om over een afwikkeling te onderhandelen. De vereiste om een schaderegelaar aan te wijzen doet geen afbreuk aan het recht van de benadeelde, of diens verzekeringsonderneming, om rechtstreeks degene die het ongeval heeft veroorzaakt, of diens verzekeringsonderneming, in rechte aan te spreken.

§ 5. De schaderegelaar beschikt over voldoende bevoegdheden om de verzekeringsonderneming ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken tot schadevergoeding volledig af te handelen. Tot de voldoende bevoegdheden waarover de schaderegelaar beschikt, behoort onder meer de bevoegdheid om rechtsgeldig de betekening in ontvangst te nemen van gerechtelijke akten die zijn vereist om bij de bevoegde rechter een vordering tot schadevergoeding in te stellen. Hij moet in staat zijn de zaak in de officiële taal of talen van de Staat van de verblijfplaats van de benadeelde te behandelen.

§ 6. De aanwijzing van een schaderegelaar wordt op zich niet beschouwd als de opening van een bijkantoor in de zin van artikel 15, 33°, van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen.

De schaderegelaar wordt niet beschouwd als een vestiging in de zin van:

1° artikel 15, 34°, van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;

2° Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Lugano op 30 oktober 2007 en het Besluit 2009/430/EG van de Raad van 27 november 2008 inzake de sluiting van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Afdeling 2. Bepalingen betreffende het instellen en het vervolgen van de vordering

Artikel 13

§ 1. Binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum waarop de benadeelde een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, moet de verzekeraar die de aansprakelijkheid dekt van degene aan wie het schadegeval wordt toegerekend, of de verzekeraar van de eigenaar, de houder of de bestuurder van het motorrijtuig betrokken in het ongeval in de zin van artikel 29bis, § 1, eerste lid, of artikel 29ter, § 1, of hun schaderegelaar, een met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding voorleggen, wanneer aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

1° de dekking van de aansprakelijkheid door de verzekeringsovereenkomst of de toepassing van artikel 29bis of van artikel 29ter wordt niet betwist; en

2° de aansprakelijkheid wordt niet betwist en de schade wordt niet betwist en werd gekwantificeerd.

Wanneer de schade niet volledig gekwantificeerd is, moet de verzekeraar of zijn schaderegelaar een voorstel tot voorschot voorleggen. Wat de lichamelijke schade betreft, heeft het voorschot ten minste betrekking op de reeds gemaakte kosten en op het zonder betwisting verschuldigde bedrag in het licht van de reeds gekende gevolgen van de geleden schade en, in het bijzonder, de periodes van tijdelijke ongeschiktheid en invaliditeit die al zijn verstreken en nog te verwachten zijn op basis van de beschikbare, al dan niet tegensprekelijke, verslagen van de medische expertise. Het in aanmerking te nemen toekomstige nadeel mag beperkt worden tot de drie maanden na de datum waarop de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend.

De verzekeraar keert de schadevergoeding onverwijld aan de benadeelde uit en in ieder geval binnen dertig werkdagen die volgen op de datum van de ontvangst door de verzekeraar van de aanvaarding van zijn met redenen omkleed voorstel van schadevergoeding door de benadeelde.

In voorkomend geval deelt de verzekeraar aan de benadeelde de conclusies mee van het voorlopig eenzijdig verslag van de medische expertise, waarbij hij verduidelijkt dat het om een voorlopig medisch verslag gaat en de benadeelde aanbeveelt zich te informeren over waar hij recht op heeft.

§ 2. De benadeelde aan wie een voorstel tot voorschot wordt gericht, kan ten vroegste zes maanden na het vorige verzoek, een nieuw verzoek indienen op basis van later verzamelde aanvullende informatie over de schade en de evolutie hiervan.

§ 3. Indien geen voorstel tot schadevergoeding is voorgelegd binnen de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde termijn van drie maanden, is de verzekeraar van rechtswege gehouden ten voordele van de benadeelde tot betaling van een bijkomend bedrag dat overeenkomt met de wettelijke interestvoet, toegepast op de vergoeding of het voorschot door de verzekeraar voorgesteld of door de rechter aan de benadeelde toegewezen, en dit gedurende een termijn die ingaat op de dag waarop de genoemde termijn van drie maanden verstrijkt en die loopt tot de dag volgend op de dag van ontvangst van het voorstel door de benadeelde of, in voorkomend geval, tot de dag waarop het vonnis of arrest waarbij de vergoeding wordt toegewezen in kracht van gewijsde is gegaan.

Dezelfde sanctie is van toepassing wanneer het bedrag vermeld in het in paragraaf 1 bedoelde voorstel, niet betaald wordt binnen dertig werkdagen die volgen op de datum van de ontvangst door de verzekeraar van de aanvaarding van dit voorstel door de benadeelde. In dit geval loopt de termijn vanaf de dag van de ontvangst van de aanvaarding tot de dag waarop het bedrag aan de benadeelde is gestort.

Dezelfde sanctie is van toepassing wanneer het bedrag vermeld in het in paragraaf 1 bedoelde voorstel kennelijk ontoereikend is. De interest wordt berekend op het verschil tussen het bedrag vermeld in het voorstel en het bedrag vermeld in het vonnis of arrest in verband met dit voorstel en dat kracht van gewijsde heeft. De termijn loopt vanaf de dag na het verstrijken van genoemde termijn van drie maanden tot de dag van het vonnis of het arrest.

§ 4. De voorstellen tot voorschot mogen in geen geval een kwijting voor saldo van rekening bevatten, zelfs geen gedeeltelijke kwijting.

§ 5. Verzoeken van de verzekeraar in verband met documenten en inlichtingen die hem in staat moeten stellen om te bepalen of het schadegeval dat zich voordeed door de waarborg gedekt is, alsook om het bedrag van de prestatie te bepalen, moeten redelijk en relevant zijn.

Artikel 14

§ 1. Wanneer de benadeelde een verzoek tot schadevergoeding indient maar:

1° de dekking van de aansprakelijkheid door de verzekeringsovereenkomst of de toepassing van artikel 29bis of artikel 29ter wordt betwist, of wanneer

2° de aansprakelijkheid of de toepassing van artikel 29bis of artikel 29ter niet duidelijk werd vastgesteld, of wanneer

3° de schade wordt betwist of niet gekwantificeerd is,

geeft de verzekeraar die de aansprakelijkheid dekt van degene aan wie het schadegeval wordt toegerekend of de verzekeringsonderneming van de eigenaar, de houder of de bestuurder van het motorrijtuig betrokken in het ongeval in de zin van artikel 29bis, § 1, eerste lid, of artikel 29ter, § 1, of hun schaderegelaar, een met redenen omkleed antwoord op de elementen die in het verzoek worden vermeld, en dit binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum waarop dit verzoek werd ingediend.

§ 2. Indien geen met redenen omkleed antwoord is gegeven binnen de termijn van drie maanden bedoeld in paragraaf 1, is de verzekeraar van rechtswege gehouden tot betaling van een forfaitair bedrag van 300 euro ten voordele van de benadeelde.

Wanneer de benadeelde, na het verstrijken van de termijn van drie maanden bedoeld in paragraaf 1 bij aangetekende zending of met om het even welk ander gelijkgesteld middel een herinnering aan de verzekeraar heeft verzonden, is deze van rechtswege gehouden tot betaling van een forfaitair bedrag van 300 euro per dag vertraging ten voordele van de benadeelde vanaf de dag van de verzending van de herinnering indien hij niet binnen elf dagen op de herinnering heeft geantwoord. De Koning kan de communicatiemiddelen die als gelijkgesteld met de aangetekende zending worden beschouwd, nader bepalen.

De termijn van elf dagen bedoeld in het tweede lid gaat in op de derde werkdag na de dag waarop de benadeelde de herinnering heeft verzonden, tenzij de verzekeraar het tegendeel bewijst.

Het bedrag bedoeld in het tweede lid is niet meer verschuldigd de dag volgend op de dag van de ontvangst door de benadeelde van het met redenen omklede antwoord of het gemotiveerde voorstel tot schadevergoeding.

De in het eerste en tweede lid bedoelde bedragen worden jaarlijks op 1 januari automatisch geïndexeerd op basis van het meest recent beschikbare indexcijfer van de consumptieprijzen. De indexering gebeurt voor de eerste maal op 1 januari van het jaar dat volgt op de inwerkingtreding van dit artikel, met als referentie-index de consumptieprijsindex van de maand voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel. Het basisjaar dat gebruikt wordt voor de consumptieprijsindex is 2013 = 100.

Artikel 15

Voor de toepassing van de bepalingen van deze wet kan de verzekeraar in België door de benadeelde worden gedagvaard, hetzij voor de rechter van de plaats van het feit waaruit de schade is ontstaan, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de benadeelde, hetzij voor de rechter van de zetel van de verzekeraar.

Artikel 16

Onverminderd het bepaalde in afdeling 3 van dit hoofdstuk kan geen uit de wet of uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende nietigheid, verweer, vrijstelling of verval door een verzekeraar aan een benadeelde worden tegengeworpen.

Elke verzekeringsovereenkomst met het oog op de uitvoering van deze wet gesloten, wordt, ten opzichte van de benadeelde, van rechtswege geacht elk risico te dekken dat verplicht verzekerd moet zijn.

Artikel 16bis

De verzekeraar kan zich een recht van verhaal voorbehouden op de verzekeringnemer en, indien daartoe grond bestaat, op de verzekerde die niet de verzekeringnemer is, wanneer hij bewijst dat op het ogenblik van het schadegeval, het verzekerde motorrijtuig bestuurd wordt :

1° door een persoon die niet voldoet aan de Belgische vereiste wettelijke minimumleeftijd om dat motorrijtuig te besturen;

2° door een persoon die niet beschikt over een geldig rijbewijs om dat motorrijtuig te besturen;

3° door een persoon die de specifieke beperkingen inzake het besturen van het motorrijtuig vermeld op zijn rijbewijs niet naleeft;

4° door een persoon die in België een rijverbod heeft zelfs indien het schadegeval zich voordoet in het buitenland.

Het recht van verhaal voor de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1°, 2° en 3° geldt niet wanneer de persoon, die in het buitenland het motorrijtuig bestuurt, aan de voorwaarden voldoet voorgeschreven door de plaatselijke wet en reglementen om dat motorrijtuig te besturen.

Het recht van verhaal voor de gevallen bedoeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4° geldt niet indien de verzekeringnemer, of de verzekerde die geen verzekeringnemer is, aantoont dat deze situatie te wijten is aan het niet naleven van een louter administratieve formaliteit.

De verzekeraar kan echter voor de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1°, 2°, 3° en 4° geen verhaal uitoefenen op een verzekeringnemer, of de verzekerde die geen verzekeringnemer is, indien deze aantoont dat de tekortkomingen of de feiten waarop het verhaal gesteund is, te wijten zijn aan een andere verzekerde of dat ze zich hebben voorgedaan in strijd met zijn onderrichtingen of buiten zijn medeweten

Afdeling 3: Gevallen waarin gebeurtenissen of bedingen die de verzekeringsovereenkomst beëindigen of schorsen, dan wel de door de overeenkomst geboden dekking schorsen, tegen benadeelden kunnen worden ingeroepen

Artikel 17

§ 1. In geval van overdracht van de eigendom van het motorrijtuig kunnen de bedingen van de verzekeringsovereenkomst die ertoe strekken door het loutere feit van de overdracht een einde te maken aan de verzekering betreffende dit motorrijtuig, tegen de benadeelde worden ingeroepen.

§ 2. In afwijking van § 1, blijft, gedurende zestien dagen te rekenen vanaf de overdracht en voor zover geen andere verzekering hetzelfde risico dekt, de verzekeraar van het motorrijtuig waarvan de eigendom werd overgedragen, evenwel gehouden tegenover de benadeelde persoon.

De verzekeraar is met toepassing van het eerste lid tegenover de benadeelde persoon enkel gehouden indien de schade werd veroorzaakt door :

het motorrijtuig waarvan de eigendom is overgedragen, als het, zelfs op ongeoorloofde wijze, aan het verkeer deelneemt onder de kentekenplaat die het voor de overgang droeg;

het motorrijtuig, gebruikt ter vervanging van dat waarvan de eigendom is overgedragen, als het, zelfs op ongeoorloofde wijze, aan het verkeer deelneemt onder de kentekenplaat die dit laatste voor de overdracht droeg.

Artikel 18

Artikel 17, § 2, tweede lid, is niet toepasselijk op niet aan inschrijving onderworpen motorrijtuigen.

Artikel 19

Wanneer een motorrijtuig door een burgerlijke of militaire autoriteit in eigendom of in huur wordt opgevorderd, dekt de publiekrechtelijke persoon in wiens naam de opvordering is geschied, door dat feit zelf en voor de duur van de ingebruikneming, alleen en volgens de regels van artikel 10, § 1, de aansprakelijkheid waartoe het opgevorderde rijtuig aanleiding kan geven.

Hoofdstuk IVbis. Regels met betrekking tot de vergoeding van bepaalde schade veroorzaakt door motorrijtuigen

Afdeling 1: Algemene bepalingen

Artikel 19bis - 1

De Koning laat, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, een nationaal verzekeringsbureau, hierna het Belgisch Bureau genoemd, toe met als opdracht overeenkomstig de wetgeving betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen de schade te vergoeden, in België veroorzaakt door motorrijtuigen die gewoonlijk in het buitenland gestald zijn.

Artikel 19bis - 2

De Koning laat, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, een Gemeenschappelijk Waarborgfonds, hierna het Fonds benoemd, toe met als opdracht :

1°) aan de benadeelden van verkeersongevallen de bij afdeling 2 bedoelde inlichtingen te verstrekken,

2°) de schade te vergoeden door een motorrijtuig veroorzaakt in de bij afdeling 3 vermelde gevallen.

Artikel 19bis - 3

De Koning keurt de statuten goed en reglementeert de controle op de activiteit van het Belgisch Bureau en het Fonds. Hij wijst de handelingen aan die in het Belgisch Staatsblad moeten worden bekendgemaakt. Zo nodig stelt de Koning het Belgisch Bureau of het Fonds in.

Artikel 19bis - 4

De verzekeringsondernemingen, die de verplichte verzekering van de burgerlijke aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen beoefenen, zijn hoofdelijk gehouden tot de nodige financiële bijdragen aan het Belgisch Bureau en het Fonds voor het volbrengen van hun opdrachten en om hun werkingskosten te dragen.

In afwijking van het eerste lid kunnen in de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°) en 2°), de financiële bijdragen door het Fonds alleen worden opgelegd aan verzekeringsondernemingen die hun vergunning hebben verkregen van de Nationale Bank van België.

Indien het Belgisch Bureau of het Fonds door de Koning zijn ingesteld, legt een koninklijk besluit jaarlijks de regels vast voor het berekenen van de nodige financiële bijdragen ten laste van de verzekeringsondernemingen.

Artikel 19bis - 5

De toelating wordt ingetrokken indien het Belgisch Bureau of het Fonds niet handelen overeenkomstig de wetten, verordeningen of hun statuten.

In dat geval kan de Koning alle passende maatregelen nemen ter vrijwaring van de rechten van de verzekeringsnemers, de verzekerden en de benadeelden.

Zolang de vereffening van hun verrichtingen duurt, blijven die instellingen aan de controle onderworpen.

De Koning benoemt voor deze vereffening een bijzonder vereffenaar.

Zolang die vereffening duurt, blijft artikel 19bis -4 van toepassing.

Afdeling 2. Informatieopdracht van het Fonds

Artikel 19bis - 6

§ 1. Het Fonds houdt een register bij dat de volgende gegevens bevat :

1°) wat de voertuigen betreft die gewoonlijk op het Belgisch grondgebied zijn gestald,

a) het inschrijvingsnummer, de datum van de laatste inschrijving en de geldigheidsduur van de inschrijving van het voertuig in het repertorium van de voertuigen;

b) de naam, de eerste voornaam of de benaming van de titularis van de kentekenplaat en het geactualiseerde adres van de houder van de kentekenplaat;

c) de aard van het voertuig of van de inschrijving;

d) het merk, het type, het chassisnummer, het controlenummer, het vermogen of de cylinderinhoud van de motor, de maximum toegelaten massa en de datum van de eerste inverkeerstelling van het voertuig;

2°) de nummers van de verzekeringspolissen waardoor het gebruik van de voertuigen bedoeld in 1°) wordt gedekt voor de risico’s vermeld in tak 10 van bijlage I van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, uitgezonderd de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de vervoerder, de datum waarop de dekking is geëindigd en de datum waarop de waarborg is geschorst;

3°) de verzekeringsondernemingen die het gebruik van de voertuigen dekken voor de risico's vermeld in tak 10 van bijlage I van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, uitgezonderd de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de vervoerder, en de schaderegelaars die deze verzekeringsondernemingen hebben aangesteld overeenkomstig artikel 12, § 1;

4°) de lijst van de voertuigen waarvoor overeenkomstig artikel 10 wordt afgeweken van de verplichte verzekering;

5°) met betrekking tot voertuigen als bedoeld in 4°), de naam en het adres van de overheden of de instellingen die zijn belast met de schadevergoeding aan de benadeelden;

6°) de naam en het adres van de in iedere Staat van de Europese Economische Ruimte aangewezen schaderegelaar;

7°) de nummers van de verzekeringspolissen waardoor de deelneming aan het verkeer van de voertuigen, die hetzij vanuit België verzonden worden naar een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, hetzij vanuit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte naar België verzonden worden, wordt gedekt voor de risico’s vermeld in tak 10 van bijlage I bij de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, uitgezonderd de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de vervoerder, de datum waarop de dekking is geëindigd en de datum waarop de waarborg is geschorst.

§ 2. De in § 1 genoemde gegevens moeten gedurende zeven jaar na het verstrijken van de inschrijving van het voertuig of van de verzekeringsovereenkomst worden bewaard.

§ 3. De Koning bepaalt, op voorstel van de ministers die de economische zaken en de inschrijving van de voertuigen onder hun bevoegdheid hebben, de gegevens die de directie van de inschrijvingen bij het Bestuur van Wegverkeer en Infrastructuur en die de verzekeringsondernemingen en de in artikel 10 bedoelde overheden en instellingen, aan het Fonds dienen te verstrekken.

§ 4. Het Fonds is de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, 7), van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, voor de verwerking van persoonsgegevens die noodzakelijk is voor de vervulling van zijn opdrachten en verplichtingen krachtens de wet.

Artikel 19bis - 7

Het Fonds mag, op basis van een wederzijds samenwerkingsakkoord, gegevens ontvangen, doorgeven of uitwisselen met gelijkaardige buitenlandse informatiecentra.

Het Fonds zendt aan de Europese Commissie de lijst van de personen of instellingen die zijn vrijgesteld van de verzekeringsverplichting en op wiens naam de voertuigen zijn ingeschreven bedoeld in artikel 19bis -6, § 1, 4°), alsmede de naam en het adres van de overheden en instellingen die belast zijn met de vergoeding bedoeld in artikel 19bis -6, § 1, 5°).

Artikel 19bis - 8

§ 1. Elke bij een verkeersongeval betrokken persoon, alsmede zijn rechthebbenden en iedere natuurlijke of rechtspersoon evenals iedere instelling die of ieder organisme dat beschikt over een wettelijk of conventioneel recht van indeplaatsstelling of over een eigen recht ingevolge dat ongeval, kan een toegang hebben tot het register, bedoeld in artikel 19bis-6 om de hierna volgende inlichtingen betreffende ieder bij het ongeval betrokken motorrijtuig te verkrijgen :

1°) de naam en het adres van de verzekeringsonderneming;

2°) het nummer van de verzekeringspolis;

3°) de naam en het adres van de schaderegelaar van de verzekeringsonderneming in de staat van de verblijfplaats van de benadeelde;

4°) indien de aanvrager aantoont dat hij er rechtmatig belang bij heeft, de naam en het adres van de eigenaar, in voorkomend geval de gebruikelijke bestuurder of de ingeschreven houder van het motorrijtuig;

5°) indien het gaat om een voertuig voor hetwelk gebruik werd gemaakt van de vrijstelling bedoeld in artikel 10 of van een gelijkaardige bepaling van het recht van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte, de naam en het adres van de overheid of van de instelling die aangeduid werd ter afwikkeling van de ongevallen die zich daar hebben voorgedaan.

Het verzoek om inlichtingen is slechts ontvankelijk in zover :

1°) het verzoek betrekking heeft op een motorrijtuig dat gewoonlijk gestald is op het grondgebied van een Staat van de Europese Economische Ruimte;

2°) het ongeval zich heeft voorgedaan op het grondgebied van een Staat van de Europese Economische Ruimte of van een derde Staat waarvan het nationaal bureau van verzekeraars bij het internationaal systeem aangesloten is waarvan het Bureau bedoeld in artikel 19bis-1 lid is;

3°) het verzoek aan het Fonds werd gericht binnen een termijn van zeven jaar na het ongeval.

De Koning kan de vorm en inhoud van het verzoek om inlichtingen bepalen.

§ 2. Met het oog op de strijd tegen niet-verzekering, beschikken de bevoegde leden van de politiediensten, bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, over elektronische toegang tot het register bedoeld in artikel 19bis-6. De raadpleging is beperkt tot de controle van de verzekeringssituatie van een bepaald voertuig.
Voor het uitvoeren van preventie-, controle- en onderzoeksmissies, hebben toegang tot het register bedoeld in artikel 19bis-6 in het kader van de uitoefening van hun wettelijke opdrachten :

1° de leden van de politiediensten bedoeld in artikel 593 van het Wetboek van strafvordering belast met de uitvoering van opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt;

2° de personeelsleden van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en van zijn Dienst Enquêtes, bedoeld in artikel 593 van het wetboek van strafvordering;

3° de personeelsleden van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en van zijn Dienst Enquêtes, bedoeld in artikel 593 van het wetboek van strafvordering;

4° de leden en personeelsleden van het Controleorgaan op de politionele informatie en van zijn Dienst Onderzoeken, bedoeld in artikel 593 van het wetboek van strafvordering;

5° de personeelsleden van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, bedoeld in artikel 593 van het wetboek van strafvordering;

6° de magistraten van de zetel van alle strafgerechten en de magistraten van de politierechtbanken, de assessoren bij de strafuitvoeringsrechtbank en de griffies, het openbaar ministerie en de parketsecretariaten, de probatiecommissie en haar secretariaat, die een kennisbehoefte hebben en die nominatief en voorafgaandelijk door de hiërarchisch bevoegde autoriteit worden aangewezen;

7° de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bedoeld in artikel 593 van het Wetboek van strafvordering.

Voor de behoeften in verband met de wettelijke opdrachten van de personen bedoeld in het tweede lid, bepaalt de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de relevante gegevens waartoe toegang wordt verleend.

§ 3. Hebben op basis van het register toegang tot de bevestiging of het Fonds al dan niet in het bezit is van gegevens die het bestaan van de verzekeringsovereenkomst van een voertuig van het Belgische repertorium van de voertuigen bewijzen:

1° de benadeelde en de personen die namens hem kunnen optreden om vergoeding van de geleden schade te verkrijgen;

2° de eigenaar, bestuurder en houder van het motorrijtuig en de personen die namens hen kunnen optreden om vast te stellen of het voertuig in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving in goede staat van verzekering verkeert;

3° met uitzondering van de personen bedoeld in paragraaf 2, elke natuurlijke of rechtspersoon die krachtens een Belgische wetsbepaling en met het oog op het door die bepaling nagestreefde doel de raadpleging van een internationale verzekeringskaart voor motorrijtuigen kan eisen.

De raadpleging is toegelaten in real time, permanent, op afstand en elektronisch. De raadpleging is beperkt tot het bekomen van de bevestiging dat het Fonds al dan niet in het bezit is van gegevens tot bewijs van het bestaan van de verzekeringsovereenkomst.

De Koning bepaalt de vorm en de inhoud van de aanvraag tot het bekomen van de informatie.

Artikel 19bis - 9

De leden van de Raad van Bestuur van het Fonds, alsook de personen die krachtens een wettelijke of een statutaire opdracht gemachtigd zijn om deel te nemen aan de vergaderingen van deze Raad, de personeelsleden van het Fonds, alsook de personen die voorheen bedoelde functies hebben uitgeoefend, zijn gebonden door het beroepsgeheim en mogen de gegevens waarvan zij kennis hebben gekregen op grond van de in dit hoofdstuk bedoelde opdrachten aan geen enkele persoon of autoriteit bekendmaken, behalve wanneer zij worden opgeroepen om getuigenis in rechte in strafzaken af te leggen.

Artikel 19bis - 10

Artikel 19bis -9 doet geen afbreuk aan :

1°) de mogelijkheid tot mededeling, in beknopte of samengevoegde vorm, van gegevens over verzekeringsondernemingen of verzekeringnemers, voor zover de individuele gegevens over die verzekeringsondernemingen of verzekeringsnemers niet kunnen worden geïdentificeerd;

2°) de mogelijkheid voor het Fonds, wanneer het de identiteit van de verzekeringsonderneming van een motorrijtuig niet onmiddellijk kan vaststellen, de betrokken houder van de kentekenplaat om inlichtingen te verzoeken aangaande de verzekeringsstatus van zijn rijtuig;

3°) de mogelijkheid voor het Fonds om op basis van een wederzijds samenwerkingsakkoord met een gelijkaardig informatiecentrum van een andere Lidstaat van de Europese Unie, gegevens te ontvangen, door te geven of uit te wisselen;

4°) de mogelijkheid voor het Fonds om op basis van een wederzijds samenwerkingsakkoord met een gelijkaardig informatiecentrum van een derde Staat, gegevens te ontvangen, door te geven of uit te wisselen, voor zover dit centrum gebonden is aan een gelijkwaardig beroepsgeheim als bedoeld in artikel 19bis -9.

Afdeling 3. Vergoedingsopdracht van het Fonds

Artikel 19bis - 11

§ 1. Elke benadeelde kan van het Fonds de vergoeding bekomen van de schade die door een motorrijtuig is veroorzaakt :

1°) wanneer de verzekeringsonderneming die de vergoeding verschuldigd is, onderworpen wordt aan een faillissementsprocedure. Voor de ondernemingen naar Belgisch recht stemt deze procedure overeen met een faillissement als bedoeld in boek XX van het Wetboek van economisch recht.

De Nationale Bank van België informeert het Fonds van zodra zij op de hoogte is van de voormelde procedure;

2°) wanneer de verzekeringsonderneming die de vergoeding verschuldigd is, onderworpen wordt aan de liquidatieprocedure, bedoeld in artikel 268, lid 1, d), van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf. Voor de ondernemingen naar Belgisch recht stemt deze procedure overeen met collectieve liquidatieprocedures, bedoeld in boek 2, titel 8, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.

De Nationale Bank van België informeert het Fonds van zodra zij op de hoogte is van de voormelde procedure;

3°) wanneer geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is om reden van een toevallig feit waardoor de bestuurder van het voertuig dat het ongeval veroorzaakte, vrijuit gaat;

4°) wanneer in geval van diefstal, geweldpleging of heling, de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kan geven, niet verzekerd is, overeenkomstig de wettelijk geoorloofde uitsluiting;

5°) indien binnen drie maanden na de datum waarop hij zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend bij de verzekeringsonderneming van het voertuig waarmee, door deelneming aan het verkeer, het ongeval is veroorzaakt of bij haar schaderegelaar, die verzekeringsonderneming of haar schaderegelaar hem geen met redenen omkleed antwoord op de diverse punten in het verzoek heeft verstrekt;

6°) indien de verzekeringsonderneming heeft nagelaten om een schaderegelaar aan te wijzen;

7°) indien het motorrijtuig dat het ongeval heeft veroorzaakt, niet kan worden geïdentificeerd; in dat geval wordt het Fonds in de plaats gesteld van de aansprakelijke persoon;

8°) wanneer geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is hetzij omdat de verzekeringsplicht niet nageleefd werd, hetzij de verzekeringsonderneming binnen twee maanden na het ongeval niet kan geïdentificeerd worden;

9°) wanneer voor wat betreft een motorrijtuig vrijgesteld van de verplichting tot verzekering overeenkomstig artikel 2bis, eerste lid, geen enkele verzekeringsonderneming de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de bestuurder van het voertuig die het ongeval heeft veroorzaakt, dekt.

§ 2. De Koning mag de omvang bepalen en de voorwaarden vastleggen van de vergoeding, bedoeld in paragraaf 1.

De tussenkomst van het Fonds mag niet afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de benadeelde op enigerlei wijze aantoont dat de aansprakelijke persoon niet in staat is om te betalen of weigert te betalen.

Wanneer het Fonds tussenbeide komt voor een benadeelde vanwege aanzienlijke lichamelijke letsels zoals bedoeld in artikel 19bis-13, § 3, derde lid, als gevolg van hetzelfde ongeval waarbij de materiële schade werd veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig, mag de vergoeding van de materiële schade niet worden uitgesloten omdat het gaat om een niet-geïdentificeerd voertuig. Een vrijstelling van maximaal 500 euro mag worden opgelegd aan de benadeelde persoon die dergelijke materiële schade heeft geleden.

Artikel 19bis - 12

§ 1. Een verzoek tot schadevergoeding met toepassing van artikel 19bis -11, § 1, kan door de benadeelde bij het Fonds worden ingediend. Dat verzoek is slechts ontvankelijk indien :

1°) het ongeval zich heeft voorgedaan op het Belgisch grondgebied voor wat betreft de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 3°) en 4°);

2°) het ongeval zich heeft voorgedaan op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van een derde Staat waarvan het nationaal Bureau van verzekeraars is aangesloten bij het systeem van het internationaal verzekeringsbewijs, op voorwaarde dat het betrokken voertuig gewoonlijk gestald is in een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, voor wat betreft de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 5°) en 6°);

3°) het ongeval zich heeft voorgedaan op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, voor wat betreft de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°), 2°), 7°) en 9°);

4°) de benadeelde die, in het geval bedoeld in artikel 19bis -11, § 1, 6°), een verzoek tot schadevergoeding rechtstreeks heeft ingediend bij de verzekeringsonderneming van het voertuig waarmee het ongeval is veroorzaakt, binnen drie maanden na de indiening van het verzoek geen met redenen omkleed antwoord ontvangen heeft;

5°) in de gevallen bedoeld in artikel 19bis -11, § 1, 5°) en 6°), de benadeelde geen rechtsvordering rechtstreeks tegen de verzekeringsonderneming ingesteld heeft;

6°) het ongeval zich heeft voorgedaan op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, voor wat betreft de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 8°).

§ 2. Voor de ongevallen die zich niet hebben voorgedaan op het Belgisch grondgebied is het verzoek tot schadevergoeding bedoeld in paragraaf 1 slechts ontvankelijk voor zover de benadeelde zijn verblijfplaats heeft in België.

Artikel 19bis - 13

§ 1. In de gevallen bedoeld in artikel 19bis -11, § 1, 5°) en 6°), treedt het Fonds op binnen twee maanden nadat de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, maar staakt zijn optreden indien de verzekeringsonderneming of haar schaderegelaar binnen deze termijn een met redenen omkleed antwoord op het verzoek heeft gegeven.

In dezelfde gevallen stelt het Fonds onmiddellijk de volgende personen in kennis van het verzoek tot schadevergoeding vanwege de benadeelde, met de mededeling dat het binnen twee maanden na de indiening ervan zal optreden :

1°) de verzekeringsonderneming van het voertuig waarmee, door deelneming aan het verkeer, het ongeval is veroorzaakt of de schaderegelaar;

2°) het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van de vestiging van de verzekeringsonderneming die de verzekeringsovereenkomst heeft afgesloten;

3°) indien deze bekend is, de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt.

§ 2. (Opgeheven)

§ 3. In het geval bedoeld bij artikel 19bis -11, § 1, 7°, en wanneer het ongeval zich heeft voorgedaan op het Belgische grondgebied, kan de Koning de verplichtingen van het Fonds beperken tot de vergoeding van de schade voortvloeiend uit lichamelijke letsels.

Evenwel is een dergelijke beperking niet toegelaten wanneer het Fonds vergoedt omwille van aanzienlijk lichamelijk letsel door enige benadeelde opgelopen in een ongeval waarbij materiële schade werd veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig.

Wordt beschouwd als aanzienlijk lichamelijk letsel, een lichamelijk letsel dat, ingevolge het ongeval, ofwel :

1. de dood van de benadeelde;

2. een bestendige invaliditeit van 15 % of meer;

3. een tijdelijke invaliditeit van een maand of meer;

4. een hospitaalopname van zeven dagen of meer heeft veroorzaakt.

De Koning kan de voorwaarden, waaronder een lichamelijk letsel als aanzienlijk wordt beschouwd, nader bepalen of de lijst ervan aanvullen.

De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op de gevolgen van de ongevallen die zich hebben voorgedaan voor zijn inwerkingtreding.

Artikel 19bis - 13/1

§ 1. In de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°) en 2°), beschikt het Fonds over alle nodige bevoegdheden en competenties om te kunnen samenwerken met andere overeenkomstige organen in andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte en met andere betrokken partijen, onder meer met de verzekeringsonderneming die het voorwerp uitmaakt van een faillissements- of vereffeningsprocedure, met de bewindvoerder of de vereffenaar van die onderneming, met de schaderegelaar, alsmede met de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte. Deze samenwerking omvat, in voorkomend geval, het verzoek om, de ontvangst van en de verstrekking van informatie, onder meer over de bijzonderheden van specifieke vorderingen.

§ 2. In de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°) of 2°), wanneer de betrokken verzekeringsonderneming haar vergunning heeft verkregen van de Nationale Bank van België:

1°) ziet het Fonds erop toe dat alle schadevergoedingsorganen, bedoeld in de artikelen 10bis, 24 en 25bis, van Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, onverwijld in kennis worden gesteld van de procedure bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°) of 2°), naargelang het geval;

2°) betaalt het Fonds het overeenkomstige orgaan van de lidstaat van de Europese Economische Ruimte van de verblijfplaats van de benadeelde binnen een termijn van zes maanden nadat het een vordering tot terugbetaling heeft ontvangen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.

§ 3. In de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°) of 2°), brengt de verzekeringsonderneming, bedoeld in paragraaf 2, die het voorwerp is van een faillissements- of liquidatieprocedure, of de bewindvoerder of de liquidateur ervan, het Fonds op de hoogte wanneer zij een vergoeding uitkeert, of wanneer zij de vordering van de benadeelde die ook bij het Fonds is ingediend, afwijst.

§ 4. In de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°) of 2°), wanneer het Fonds een vordering van de benadeelde heeft ontvangen in de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°) of 2°), stelt het Fonds de hierna vermelde personen, organen en verzekeringsondernemingen in kennis:

1°) het overeenkomstige orgaan in de lidstaat waar het hoofdkantoor is gevestigd van de verzekeringsonderneming die het risico dekt;

2°) het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van verblijfplaats van de benadeelde, bedoeld in § 2, 1°);

3°) de verzekeringsonderneming die naargelang het geval het voorwerp uitmaakt van een procedure bedoeld in artikel 19bis-1, § 1, 1°) of 2°), of haar bewindvoerder of liquidateur.

§ 5. Wanneer het Fonds een vordering van de benadeelde heeft ontvangen die zijn verblijfplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat waarvan het overeenkomstige orgaan gehouden is tot terugbetaling aan het Fonds overeenkomstig artikel 19bis-14, § 6, mag het Fonds dezelfde subsidiariteit toepassen als deze die wordt toegepast door dit orgaan.

Artikel 19bis - 13/2

§ 1. Het toepassingsgebied van dit artikel zijn de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1.

§ 2. Binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum waarop de benadeelde zijn vordering tot schadevergoeding heeft ingediend bij het Fonds, moet het Fonds, op basis van onder andere de inlichtingen die het op zijn verzoek van de benadeelde heeft gekregen en overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, een met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding voorleggen wanneer aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

1° het Fonds heeft vastgesteld dat het gehouden is om schadevergoeding te verlenen; en

2° de vordering wordt niet betwist; en

3° de schade werd geheel of gedeeltelijk gekwantificeerd.

Wanneer de schade niet volledig gekwantificeerd is, moet het Fonds een voorstel tot voorschot voorleggen.

Wat de lichamelijke schade betreft, heeft het voorschot ten minste betrekking op de reeds gemaakte kosten en op het zonder betwisting verschuldigde bedrag in het licht van de reeds gekende gevolgen van de geleden schade en, in het bijzonder, de periodes van tijdelijke ongeschiktheid en invaliditeit die al zijn verstreken en nog te verwachten zijn op basis van de beschikbare, al dan niet tegensprekelijke, verslagen van de medische expertise. Het in aanmerking te nemen toekomstige nadeel mag beperkt worden tot de drie maanden na de datum waarop de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend.

In voorkomend geval deelt het Fonds aan de benadeelde de conclusies mee van het voorlopig eenzijdig verslag van de medische expertise, waarbij het verduidelijkt dat het om een voorlopig medisch verslag gaat en de benadeelde aanbeveelt zich te informeren over waar hij recht op heeft.

§ 3. Het Fonds keert de schadevergoeding onverwijld aan de benadeelde uit en in ieder geval binnen dertig werkdagen die volgen op de datum van de ontvangst door het Fonds van de aanvaarding van zijn met redenen omkleed voorstel van schadevergoeding door de benadeelde.

§ 4. De benadeelde aan wie een voorstel tot voorschot wordt gericht, kan ten vroegste zes maanden na het vorige verzoek, een nieuw verzoek indienen op basis van later verzamelde aanvullende informatie over de schade en de evolutie hiervan.

§ 5. Indien er geen voorstel is voorgelegd binnen de in paragraaf 2 bedoelde termijn van drie maanden, is het Fonds van rechtswege gehouden ten voordele van de benadeelde tot betaling van een bijkomend bedrag dat overeenkomt met de wettelijke interestvoet, toegepast op de vergoeding of het voorschot door het Fonds voorgesteld of door de rechter aan de benadeelde toegewezen, en dit gedurende een termijn die ingaat op de dag waarop de voornoemde termijn van drie maanden verstrijkt en die loopt tot de dag volgend op de dag van ontvangst van het voorstel door de benadeelde of, in voorkomend geval, tot de dag waarop het vonnis of arrest waarbij de vergoeding wordt toegewezen in kracht van gewijsde is gegaan.

Dezelfde sanctie is van toepassing wanneer het bedrag vermeld in het in paragraaf 2 bedoelde voorstel, niet betaald wordt binnen dertig werkdagen die volgen op de datum van de ontvangst door het Fonds van de aanvaarding van dit voorstel door de benadeelde. In dit geval loopt de termijn vanaf de dag van de ontvangst van de aanvaarding tot de dag waarop het bedrag aan de benadeelde is gestort.

Dezelfde sanctie is van toepassing wanneer het bedrag vermeld in het in paragraaf 2 bedoelde voorstel kennelijk ontoereikend is. De interest wordt berekend op het verschil tussen het bedrag vermeld in het voorstel en het bedrag vermeld in het vonnis of arrest in verband met dit voorstel en dat kracht van gewijsde heeft. De termijn loopt vanaf de dag na het verstrijken van genoemde termijn van drie maanden tot de dag van het vonnis of het arrest.

§ 6. De voorstellen tot voorschot mogen in geen geval een kwijting voor saldo van rekening bevatten, zelfs geen gedeeltelijke kwijting.

§ 7. Verzoeken van het Fonds in verband met documenten en inlichtingen die het in staat moeten stellen om te bepalen of het is gehouden om een schadevergoeding te verlenen voor het schadegeval dat zich voordeed, alsook om het bedrag van de prestatie te bepalen, moeten redelijk en relevant zijn.

Artikel 19bis - 13/3

§ 1. Het toepassingsgebied van dit artikel zijn de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1.

§ 2. Wanneer de benadeelde een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend maar het Fonds heeft vastgesteld:

1° dat het niet gehouden is om schadevergoeding te verlenen, of dat

2° de aansprakelijkheid of de toepassing van artikel 29bis of artikel 29ter niet duidelijk werd vastgesteld, of dat

3° de schade wordt betwist of niet gekwantificeerd is, geeft het Fonds op basis van onder andere de inlichtingen die het op zijn verzoek van de benadeelde heeft gekregen een met redenen omkleed antwoord op de elementen die in de vordering worden vermeld, en dit binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum waarop deze vordering tot schadevergoeding bij het Fonds werd ingediend.

§ 3. Indien geen met redenen omkleed antwoord is gegeven binnen de termijn van drie maanden bedoeld in paragraaf 2, is het Fonds van rechtswege gehouden tot betaling van een forfaitair bedrag van 300 euro ten voordele van de benadeelde.

Wanneer de benadeelde, na het verstrijken van de termijn van drie maanden bedoeld in paragraaf 2, bij aangetekende zending of met om het even welk ander gelijkgesteld middel een herinnering aan het Fonds heeft verzonden, is deze van rechtswege gehouden tot betaling van een forfaitair bedrag van 300 euro per dag vertraging ten voordele van de benadeelde vanaf de dag van de verzending van de herinnering indien hij niet binnen elf dagen op de herinnering heeft geantwoord. De Koning kan de communicatiemiddelen die als gelijkgesteld met de aangetekende zending worden beschouwd, nader bepalen.

De termijn van elf dagen bedoeld in het tweede lid gaat in op de derde werkdag na de dag waarop de benadeelde de herinnering heeft verzonden, tenzij het Fonds het tegendeel bewijst.

Het bedrag bedoeld in het tweede lid is niet meer verschuldigd de dag volgend op de dag van de ontvangst door de benadeelde van het met redenen omklede antwoord of het gemotiveerde voorstel tot schadevergoeding.

De in het eerste en tweede lid bedoelde bedragen worden jaarlijks op 1 januari automatisch geïndexeerd op basis van het meest recent beschikbare indexcijfer van de consumptieprijzen. De indexering gebeurt voor de eerste maal op 1 januari van het jaar dat volgt op de inwerkingtreding van dit artikel, met als referentie-index de consumptieprijsindex van de maand voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel. Het basisjaar dat gebruikt wordt voor de consumptieprijsindex is 2013 = 100.

§ 4. De termijnen waarin dit artikel voorziet, worden opgeschort wanneer het Fonds de benadeelde schriftelijk de redenen duidelijk heeft gemaakt die, buiten zijn wil om, de uitvoering van zijn verplichtingen binnen de genoemde termijnen onmogelijk maken.

Artikel 19bis - 14

§ 1. In de gevallen bepaald in artikel 19bis -11, § 1, treedt het Fonds, in zoverre het de schade heeft vergoed, in de rechten van de benadeelde tegen de aansprakelijke personen en eventueel tegen hun verzekeraars.

§ 1/1. Indien het de benadeelde heeft vergoed, met toepassing van artikel 19bis-11, § 1, 4°), heeft het Fonds enkel het recht de uitbetaalde schadevergoeding terug te vorderen van de dief, de geweldpleger of de heler.

§ 2. Indien het Fonds de benadeelde heeft vergoed, met toepassing van artikel 19bis -11, § 1, 5°) of 6°), heeft het Fonds het recht de uitbetaalde schadevergoeding te verhalen op het schadevergoedingsorgaan in de Staat van de vestiging van de verzekeringsonderneming die de verzekeringsovereenkomst heeft afgesloten.

§ 3. Het Fonds dat een schadevergoedingsorgaan van een andere Staat heeft terugbetaald met toepassing van een bepaling die naar het recht van deze Staat gelijkaardig is aan artikel 19bis-11, § 1, 5°) of 6°), wordt gesubrogeerd in de rechten van de benadeelde persoon tegen de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt of diens verzekeringsonderneming, in de mate waarin het schadevergoedingsorgaan van de lidstaat van de verblijfplaats van de benadeelde persoon deze heeft vergoed voor de opgelopen schade.

§ 4. Het Fonds dat de benadeelde persoon heeft vergoed, in toepassing van artikel 19bis -11, § 1, 7°) of 8°), kan zich verhalen :

1°) indien de verzekeringsonderneming niet kan worden geïdentificeerd : op het garantiefonds in de Staat van de Europese Economische Ruimte waar het voertuig gewoonlijk gestald is;

2°) indien het betrokken voertuig niet kan worden geïdentificeerd : op het garantiefonds van de Staat van de Europese Economische Ruimte waar het ongeval zich heeft voorgedaan;

3°) indien het gaat om een voertuig uit een derde Staat : op het garantiefonds van de Staat van de Europese Economische Ruimte waar het ongeval zich heeft voorgedaan.

§ 5. In afwijking van paragraaf 1 en in het geval van artikel 19bis-11, § 1, 8°), heeft het Fonds ten belope van het bedrag van de vergoeding een recht op verhaal tegen de eigenaar van het motorrijtuig en eventueel tegen zijn verzekeraar.

De eigenaar heeft geen enkel recht om het bedrag van de schadevergoeding terug te vorderen.

In afwijking van het voorgaande lid blijft paragraaf 1 van toepassing indien het ongeval en de schade met opzet werden veroorzaakt.

§ 6. In de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°) en 2°), heeft het Fonds het recht om van het overeenkomstige orgaan in de lidstaat waar het hoofdkantoor van de verzekeringsonderneming is gevestigd die het risico dekt, volledige terugbetaling te vorderen van de bij wijze van schadevergoeding uitgekeerde bedragen.

In de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°) of 2°), wordt het Fonds gesubrogeerd in de rechten van de benadeelde jegens de aansprakelijke persoon of zijn verzekeringsonderneming. Het Fonds kan zich slechts verhalen op de aansprakelijke persoon, de verzekeringnemer of de verzekerde, indien voldaan is aan de voorwaarden waaronder zodanig verhaal volgens de wet of het contract voor de verzekeraar zelf openstaat.

§ 7. De subrogatie mag geen afbreuk doen aan de rechten die benadeelden die samen met het Fonds opkomen, persoonlijk zouden kunnen doen gelden. Deze benadeelden, met uitsluiting van de gesubrogeerden, oefenen hun rechten uit bij voorkeur boven het Fonds.

Artikel 19bis - 15

Wanneer bij toepassing van de wet borg gesteld of zekerheid gestort is, treedt het Fonds ten aanzien van de borg of de zekerheid in de rechten van de benadeelden, die het heeft vergoed voor de schade door het motorrijtuig veroorzaakt. Hetzelfde geldt voor de opbrengst van de verkoop van het motorrijtuig, die tot vergoeding van de schade is aangewend.

De indeplaatsstelling mag geen afbreuk doen aan de rechten die benadeelden die samen met het Fonds opkomen, persoonlijk zouden kunnen doen gelden. Deze benadeelden, met uitsluiting van de in hun plaats gestelden, oefenen hun rechten uit bij voorkeur boven het Fonds.

Artikel 19bis - 16

Het vonnis gewezen in een geschil ter zake van door een motorrijtuig veroorzaakte schade, kan tegen het Fonds, tegen de aansprakelijke persoon of tegen de benadeelde slechts worden ingeroepen, indien zij in het geding partij zijn geweest of zijn geroepen.

In de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°) en 2°), kan het vonnis, in afwijking van het eerste lid, tegen het Fonds worden ingeroepen, zelfs wanneer het in het geding noch partij is geweest, noch daarin is geroepen.

In dezelfde gevallen kan het Fonds in elke stand van het geding tussenkomen in de rechtsvorderingen tegen de verzekeringsonderneming of tegen haar verzekerden.

Het Fonds kan de aansprakelijke persoon in het geding roepen, dat door de benadeelde tegen het Fonds wordt ingesteld.

Artikel 19bis - 17

Wanneer de burgerlijke vordering tot vergoeding van de door een motorrijtuig veroorzaakte schade wordt ingesteld voor het strafgerecht, kan het Fonds door de benadeelde in het geding worden geroepen en kan het ook vrijwillig tussenkomen onder dezelfde voorwaarden als wanneer de vordering voor het burgerlijk gerecht was gebracht. Wanneer, ingeval van niet-verzekering, het Fonds is overgegaan tot vergoeding van de schade, kan het zich burgerlijke partij stellen tegen de aansprakelijke persoon, voor zover het gaat om de eigenaar van het rijtuig of de persoon die het ongeval en de schade met opzet heeft veroorzaakt.

Het Fonds en de aansprakelijke persoon kunnen zich laten vertegenwoordigen onder dezelfde voorwaarden als de burgerlijk aansprakelijke partij.

Artikel 19bis - 18

Bij onenigheid tussen het Fonds en de verzekeringsonderneming over de vraag wie van beide de benadeelde moet vergoeden, vergoedt het Fonds in eerste instantie de benadeelde. Indien uiteindelijk wordt besloten dat de verzekeringsonderneming de schadevergoeding of een gedeelte daarvan had moeten betalen, betaalt deze het bedrag van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke intresten, terug aan het Fonds. Die intresten lopen vanaf de betalingen van het Fonds aan de benadeelde.

Hoofdstuk V. Strafbepalingen

Afdeling 1. Beslag en soortgelijke maatregelen

Artikel 19bis

Het Gemeenschappelijk Waarborgfonds dat is ingesteld door artikel 19bis-2 moet alle informatie verzamelen nodig voor de uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk.

Wanneer het Gemeenschappelijk Waarborgfonds de verzekeringsondememing van een motorrijtuig niet onmiddellijk kan identificeren op basis van de inlichtingen die verzameld worden in het kader van artikel 19bis-6, verzoekt dit fonds de eigenaar van het motorrijtuig alle inlichtingen te verstrekken die het mogelijk maken de verzekeringssituatie van zijn motorrijtuig vast te stellen.

Is er binnen de maand na het verzoek geen antwoord of blijkt uit het antwoord dat het motorrijtuig niet voldoet aan de regelgeving betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, dan geeft het fonds deze situatie zonder verwijl aan bij de officieren van gerechtelijke politie, bij de ambtenaren of agenten bedoeld in artikel 20, die in voorkomend geval de in artikel 20 bedoelde maatregelen toepassen.

Artikel 20

Onverminderd de bevoegdheden verleend door het Wetboek van strafvordering, kan iedere officier van gerechtelijke politie en iedere ambtenaar of agent van de openbare macht die bevoegd is om proces-verbaal op te maken wegens overtreding van deze wet, het rijtuig immobiliseren of beslag leggen op het rijtuig of op de kentekenplaten ervan wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe een motorrijtuig dat in het verkeer is gebracht op de openbare weg of op een van de in artikel 2, § 1, bedoelde terreinen aanleiding kan geven, niet is gedekt.

Wanneer het rijtuig niet in het verkeer is gebracht op de openbare weg kunnen diezelfde officieren, ambtenaren en agenten eveneens iedere maatregel nemen die ertoe strekt te waarborgen dat het rijtuig niet op de openbare weg of op de op artikel 2, § 1, bedoelde terreinen in het verkeer zal worden gebracht.

Een afschrift van het proces-verbaal wordt aan de eigenaar van het motorrijtuig gezonden binnen twee dagen na de dag waarop diens identiteit kon worden vastgesteld.

Tijdens de duur van het beslag blijft het risico voor de eigenaar van het rijtuig.

Artikel 21

§ 1. Wanneer bewezen is dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kon geven ten tijde van het beslag, gedekt was door een verzekering die aan de bepalingen van deze wet voldoet of dat het voertuig daarvan wettelijk vrijgesteld was, en wanneer de eigenaar van het motorrijtuig geen overtreding van de artikelen 22, 23 of 26 ten laste wordt gelegd, wordt het beslag door het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter, het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht waarbij de zaak aanhangig is, opgeheven, tenzij de handhaving daarvan om een andere reden vereist is.

§ 2. In de andere gevallen kan het beslag slechts opgeheven worden nadat er een verzekeringsovereenkomst is afgesloten overeenkomstig deze wet en na de betaling van de beslag- en bewaringskosten voor het motorrijtuig.

De opheffing van het beslag kan afhankelijk gemaakt worden van de betaling van een geldsom aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, met het oog op het vrijwaren van het herstel van de schade veroorzaakt door het voertuig. Het bedrag wordt vastgesteld door het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter, het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht waarbij de zaak aanhangig is.

§ 3. Wanneer het beslag langer duurt dan dertig dagen, kan de procureur des Konings, de onderzoeksrechter, het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht waarbij de zaak aanhangig is, de procedure toepassen die voorzien is in de artikelen 28octies en 61sexies van het Wetboek van strafvordering, behoudens voor wat betreft het rechtsmiddel vermeld in § 4 van het huidige artikel.

§ 4. Wanneer de inbeslagneming gebeurde door de procureur des Konings in toepassing van deze wet, kunnen de personen aan wie van deze beslissing werd kennis gegeven krachtens artikel 28octies van het Wetboek van strafvordering, zich tot de politierechtbank wenden binnen de vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing.

Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien een van deze personen in het buitenland verblijft.

De zaak wordt aangebracht bij de politierechter door een verklaring gedaan op de griffie van de politierechtbank en ingeschreven in een daartoe bestemd register.

De procureur des Konings legt de stukken ter staving van zijn beslissing neer ter griffie.

De politierechter doet in eerste en laatste aanleg uitspraak binnen de vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. De partijen en het openbaar ministerie worden gehoord.

De griffier stelt de partijen en hun advocaten per faxpost of bij een aangetekende zending, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.

De griffier maakt een kopie van het vonnis over aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.

§ 5. Na afhouding door de Staat van de beslag- en bewaringskosten voor het motorrijtuig, vervangt de opbrengst van de vervreemding het in beslag genomen motorrijtuig.

Afdeling 2. Straffen

Artikel 22

§ 1. De eigenaar of de houder van het motorrijtuig die het in het verkeer brengt of toelaat dat het in het verkeer wordt gebracht op een van de in artikel 2, § 1, bedoelde plaatsen zonder dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het aanleiding kan geven, gedekt is overeenkomstig deze wet, alsmede de bestuurder van dat motorrijtuig, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd euro tot duizend euro, of met een van die straffen alleen.

De houder en de bestuurder van het motorrijtuig zijn krachtens het eerste lid alleen strafbaar als zij weten dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kan geven, niet gedekt is overeenkomstig deze wet.

§ 2. Hij die snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsritten of -wedstrijden organiseert of eraan deelneemt, zonder dat hij gedekt is door de in artikel 8 bedoelde bijzondere verzekering, wordt gestraft met de straffen gesteld in § 1, eerste lid.

Artikel 23
Artikel 23 wordt uiterlijk op 31 december 2025 opgeheven (zie Wet van 25 september 2022 houdende diverse bepalingen inzake economie).

Wanneer een motorrijtuig dat niet onderworpen is aan de voorschriften van artikel 2, § 2, zich bevindt op één van de plaatsen vermeld in artikel 2, § 1, eerste en tweede lid, zonder te beschikken over het bewijs bedoeld in artikel 7, wordt de bestuurder gestraft met de straffen bepaald in artikel 29, §2 van de bij koninklijk besluit van 16 maart 1968 gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer.

Het eerste lid is niet van toepassing indien de voorwaarden die de Koning bepaalt, ter uitvoering van artikel 7, § 1, tweede lid, zijn vervuld.

Artikel 24

Bovendien kunnen de rechtbanken, in de gevallen bedoeld in artikel 22 :

voorgoed of voor een duur van ten minste acht dagen en van ten hoogste vijf jaar de vervallenverklaring uitspreken van het recht om een motorrijtuig te besturen.

De bepalingen betreffende de vervallenverklaring van het recht tot sturen, vervat in de wetgeving op de politie van het wegverkeer, zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde vervallenverklaring van het recht tot sturen;

onverminderd de rechten van de benadeelden en van de rechtmatige eigenaar, de verbeurdverklaring van het voertuig bevelen. Er kan worden overgegaan tot de verbeurdverklaring indien de eigenaar onbekend blijft.

Artikel 25

Bij veroordeling van de eigenaar van het motorrijtuig wegens overtreding van artikel 22 kunnen de rechtbanken bevelen dat de geldsom bedoeld in artikel 21, § 2, tweede lid, of de opbrengst van de vervreemding bedoeld in artikel 21, § 3, na aftrek van de beslag- en bewaringskosten voor het motorrijtuig, bestemd wordt voor de vergoeding van de door dat rijtuig veroorzaakte schade, met voorrang boven iedere andere schuldvordering.

Artikel 26

Met de straffen gesteld in artikel 29, §2, van de bij koninklijk besluit van 16 maart 1968 gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer, wordt gestraft de houder van de kentekenplaat die, na verloop van de door de Koning bepaalde tijd, niet voldoet aan de verplichting opgelegd krachtens artikel 6, § 1, tweede lid.

Dezelfde straffen zijn toepasselijk op de eigenaar, op de houder of op de bestuurder in geval van overtreding van de bepalingen van artikel 6, § 2.

De houder en de bestuurder van het motorrijtuig zijn slechts strafbaar indien zij weten dat de voorwaarden waaraan artikel 6, § 2, het in het verkeer brengen van een motorrijtuig op de openbare weg heeft verbonden, niet vervuld zijn.

Artikel 27

(Opgeheven)

Artikel 28

De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, doch met uitzondering van artikel 43, eerste lid, zijn toepasselijk op de misdrijven bedoeld door deze wet.

Artikel 29

Tot vaststelling van de overtredingen van deze wet en van de ter uitvoering daarvan vastgestelde verordeningen zijn bevoegd, onverminderd de bevoegdheid der officieren van gerechtelijke politie, de ambtenaren en agenten van de openbare macht die belast zijn met het toezicht op de uitvoering van de wetten en verordeningen op de politie van het wegverkeer, alsmede zij die door de Koning speciaal daartoe worden aangewezen.

De automatisch werkende toestellen mogen, onder dezelfde voorwaarden als bedoeld in artikel 62 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, worden gebruikt om de overtredingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten vast te stellen.

Processen-verbaal door die ambtenaren en agenten opgemaakt, leveren bewijs op tot bewijs van het tegendeel.

Hoofdstuk Vbis. Vergoeding van bepaalde slachtoffers van verkeersongevallen

Artikel 29bis

§ 1. Bij een verkeersongeval waarbij een of meer motorrijtuigen betrokken zijn, op de plaatsen bedoeld in artikel 2, § 1, eerste lid, wordt, met uitzondering van de stoffelijke schade en de schade geleden door de bestuurder van elk van de betrokken motorrijtuigen, alle schade geleden door de slachtoffers en hun rechthebbenden en voortvloeiend uit lichamelijke letsels of het overlijden, met inbegrip van de kledijschade, hoofdelijk vergoed door de verzekeraars die de aansprakelijkheid van de eigenaar, de bestuurder of de houder van de motorrijtuigen overeenkomstig deze wet dekken. Deze bepaling is ook van toepassing indien de schade opzettelijk werd veroorzaakt door de bestuurder.

Bij een verkeersongeval waarbij een motorrijtuig is betrokken dat aan spoorstaven is gebonden, rust de verplichting tot schadevergoeding die in het voorgaande lid is bepaald, op de eigenaar van het motorrijtuig.

Schade aan functionele prothesen wordt beschouwd als lichamelijke schade. Onder functionele prothesen wordt verstaan : de door het slachtoffer gebruikte middelen om lichamelijke gebreken te compenseren.

Artikel 19bis-11, § 1 is van toepassing op deze schadevergoeding. Wanneer het ongeval evenwel door toeval gebeurde, blijft de verzekeraar tot vergoeding gehouden.

De bepalingen van dit artikel zijn tevens van toepassing op de verkeersongevallen (in de zin van het eerste lid) waarbij motorrijtuigen zijn betrokken die krachtens artikel 10 van deze wet vrijgesteld zijn van de verplichting tot verzekering en wanneer de eigenaars van die motorrijtuigen gebruik hebben gemaakt van die vrijstelling.

Slachtoffers die ouder zijn dan 14 jaar en het ongeval en zijn gevolgen hebben gewild, kunnen zich niet beroepen op de bepalingen van het eerste lid.

Deze vergoedingsplicht wordt uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke bepalingen betreffende de aansprakelijkheidsverzekering in het algemeen en de aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen in het bijzonder, voorzover daarvan in dit artikel niet wordt afgeweken.

§ 2. De bestuurder van een motorrijtuig en zijn rechthebbenden kunnen zich niet beroepen op de bepalingen van dit artikel , tenzij de bestuurder optreedt als rechthebbende van een slachtoffer dat geen bestuurder was en op voorwaarde dat hij de schade niet opzettelijk heeft veroorzaakt.

§ 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder motorrijtuig verstaan ieder voertuig bedoeld in artikel 1 met uitzondering van deze die zijn vrijgesteld van de verzekeringsplicht overeenkomstig artikel 2bis, eerste lid.

§ 4. De verzekeraar of het gemeenschappelijk waarborgfonds treden in de rechten van het slachtoffer tegen de in gemeen recht aansprakelijke derden. De uitoefening van deze vordering is onderworpen aan de voorwaarden
bepaald in artikel 95, tweede tot en met vijfde lid, van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen.

De vergoedingen, die ter uitvoering van dit artikel werden uitgekeerd, zijn niet vatbaar voor beslag of schuldvergelijking met het oog op de vordering van andere vergoedingen wegens het verkeersongeval.

§ 5. De regels betreffende de burgerrechtelijke aansprakelijkheid blijven van toepassing op alles wat niet uitdrukkelijk bij dit artikel wordt geregeld.

Artikel 29ter

§ 1. Wanneer twee of meer voertuigen, betrokken zijn bij een verkeersongeval in België, en indien het niet mogelijk is vast te stellen welk voertuig het ongeval heeft veroorzaakt, wordt alle schade geleden door de onschuldige slachtoffers en hun rechthebbenden, zijnde de personen op wie met zekerheid geen aansprakelijkheid rust, ten laste genomen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

Voor de toepassing van dit artikel dient onder voertuig te worden verstaan, alle motorrijtuigen, zoals gedefinieerd in artikel 1, alsmede de gemotoriseerde voertuigen die aan spoorstaven gebonden zijn.

Schade waarvoor een vergoeding kan uitgekeerd worden in uitvoering van artikel 29bis is uitgesloten van de toepassing van dit artikel.

De schade geleden door de voertuigen die klaarblijkelijk het ongeval niet hebben veroorzaakt, komt in aanmerking voor vergoeding in toepassing van dit artikel. De schade aan de andere betrokken voertuigen is uitgesloten van de toepassing van dit artikel.

Voor motorrijtuigen, bedoeld in artikel 1, is dit artikel van toepassing wanneer het ongeval zich voordoet op plaatsen bedoeld in artikel 2, § 1, eerste lid.

§ 2. Voor motorrijtuigen, bedoeld in artikel 1, rust de vergoedingsplicht op de verzekeraars die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid ervan dekken. Het Fonds vergoedt de onschuldige slachtoffers en hun rechthebbenden in de gevallen bedoeld in artikel 19bis-11, § 1, 1°), 2°), 4°), 7°) en 8°).

Voor motorrijtuigen die in uitvoering van artikel 10 vrijgesteld zijn van de verzekeringsplicht, rust de vergoedingsverplichting op degene aan wie ze toebehoren of op wiens naam ze ingeschreven zijn.

Voor motorrijtuigen die aan spoorstaven gebonden zijn, rust de verplichting tot vergoeding op de eigenaar van deze motorrijtuigen.

Diegenen die waarborg geven aan de voertuigen die het ongeval met zekerheid niet hebben veroorzaakt, zijn niet tot vergoeding gehouden.

§ 3. De personen vermeld in paragraaf 2 en op wie de verplichting tot vergoeding rust, zijn hoofdelijk gehouden ten aanzien van de onschuldige slachtoffers en hun rechthebbenden. Het aandeel in de schadelast wordt onder deze vergoedingsplichtigen in gelijke delen verdeeld.

Hoofdstuk VI. Overgangsbepalingen (opgeheven)

Artikel 30

(Opgeheven)

Hoofdstuk VII. Slotbepalingen

Artikel 31

Van de bepalingen van deze wet mag niet worden afgeweken door bijzondere overeenkomsten die aan de rechten van benadeelden afbreuk zouden kunnen doen.

Artikel 32

§ 1. De wet van 1 juli 1956 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1972, wordt opgeheven.

§ 2. De bepalingen betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen die voorkomen in artikel 28 van de besluitwet van 30 december 1946 houdende herziening en coördinatie van de wetgeving betreffende het bezoldigd vervoer van personen door middel van automobielen, zoals het is gewijzigd door de wet van 20 december 1957, worden opgeheven voor zover voor die aansprakelijkheid overeenkomstig deze wet een verplichte verzekering is afgesloten.

§ 3. Artikel 3 van de besluitwet van 24 februari 1947 waarbij de verplichting van de technische controle uitgebreid wordt tot de automobielen dienende tot het vervoer van zaken voor rekening van hun eigenaar, wordt opgeheven.

Artikel 33

De bepalingen van deze wet treden in werking op de door de Koning te bepalen tijdstippen.

Artikel 33bis

De wijzigingen aan deze wet zijn van toepassing op de verkeersongevallen die hebben plaatsgevonden vanaf de inwerkingtreding van deze wijzigingen.

Artikel 33ter

De inwerkingtreding van de wet van 31 mei 2017 tot wijziging van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, de latere wijzigingen van de voormelde wet van 21 november 1989 alsmede de latere uitvoeringsbesluiten van deze wet leiden binnen de door haar bepalingen gestelde begrenzingen van rechtswege tot wijziging van de verplichtingen van de verzekeraars, zoals die voortvloeien uit de algemene voorwaarden van de lopende verzekeringsovereenkomsten.

Met uitzondering van de premieverhogingen, kunnen deze wijzigingen de opzegging van de lopende overeenkomst niet rechtvaardigen.

Artikel 34

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de bepalingen van deze wet aanpassen aan de verplichtingen die voor België voortvloeien uit internationale overeenkomsten en verdragen.

Artikel 35

De Koning kan de bepalingen van deze wet coördineren met bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot het tijdstip van de coördinatie.

Daartoe kan Hij inzonderheid :

1°) de te coördineren bepalingen anders inrichten, inzonderheid opnieuw ordenen en vernummeren;

2°) de verwijzingen in de te coördineren bepalingen dienovereenkomstig vernummeren;

3°) de te coördineren bepalingen met het oog op onderlinge overeenstemming en eenheid van terminologie herschrijven, zonder te raken aan de erin neergelegde beginselen.

De coördinaties zullen het opschrift dragen bepaald door de Koning.