Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° brede fietsaanhangwagen: een fietsaanhangwagen met een breedte van meer dan een meter;
2° departement: het departement Mobiliteit en Openbare Werken, vermeld in artikel 28, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
3° evaluatiecommissie: de evaluatiecommissie, vermeld in artikel 15;
4° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de weggebonden mobiliteit en het weggebonden transport.
Art. 2. Het vervoer met brede fietsaanhangwagens is alleen mogelijk met een fiets met één fietsaanhangwagen.
Art. 3. De brede fietsaanhangwagens voldoen aan de bepalingen over de massa, de lengte en de hoogte, vermeld in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
Art. 4. De brede fietsaanhangwagens zijn niet meer dan 1,20 meter breed.
De brede fietsaanhangwagens zijn uitgerust met een voldoende doelmatige reminrichting. Het remsysteem treedt automatisch in werking als de fietser remt.
De brede fietsaanhangwagens zijn gekoppeld aan de fiets via een aangepaste koppeling die is afgestemd op de maximaal toegelaten massa van de aanhangwagen.
De brede fietsaanhangwagens voeren altijd een zijdelingse signalisatie die bestaat uit een witte reflecterende strook over de volledige lengte van de fietsaanhangwagen.
De minister kan de nadere voorwaarden bepalen waaraan de fietsen of brede fietsaanhangwagens moeten voldoen op het vlak van al de volgende aspecten:
1° de reminrichting;
2° de koppelinrichtingen;
3° de eisen om de verkeersveiligheid te bevorderen;
4° de wendbaarheid;
5° de uitrusting;
6° de signalisatie.
Art. 5. Het vervoer met een brede fietsaanhangwagen is niet toegelaten voor het vervoer van een lading met delen die in de breedte uitsteken.
Art. 6. Op wegen met een snelheidsbeperking van 50 kilometer per uur rijdt de bestuurder van een fiets met een brede fietsaanhangwagen op het fietspad of de rijbaan.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° fietspad: het fietspad, vermeld in artikel 2.7 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer;
2° rijbaan: de rijbaan, vermeld in artikel 2.1 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
Art. 7. In afwijking van artikel 23.3 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer kunnen bestuurders van fietsen met een brede fietsaanhangwagen de parkeerzones, vermeld in artikel 75.2 van het voormelde reglement, gebruiken om te laden en te lossen.
Art. 8. De bestuurder van de fiets met een brede fietsaanhangwagen is minstens zestien jaar oud.
Art. 9. De houder van een vergunning als vermeld in artikel 10, moet tijdens de vergunningsperiode, volgende gegevens bijhouden en aanleveren met het oog op de evaluatie, vermeld in artikel 16:
1° elk ongeval of elk proces-verbaal te melden aan de evaluatiecommissie, uiterlijk voor het einde van de derde dag na het ongeval of de ontvangst van het proces-verbaal, en alle relevante documenten daarover geanonimiseerd ter beschikking te stellen van de evaluatiecommissie;
2° gedurende een periode van minimaal één maand die ten vroegste vijftien dagen na de vraag van de evaluatiecommissie begint, en die aan te leveren binnen vijftien dagen na die periode:
a) de plaatsen waar er is gereden;
b) het aantal uitgevoerde ritten;
c) de positie op de rijweg;
d) de aard van de lading;
e) eventuele problemen met weginfrastructuur.
De minister kan bijkomende gegevens bepalen die de houder van een vergunning als vermeld in artikel 10, moet bijhouden en bezorgen voor de evaluatie, vermeld in artikel 16.
Art. 10. De bestuurder van een fiets met een brede fietsaanhangwagen heeft daarvoor een vergunning als vermeld in artikel 13/4 van het decreet van 3 mei 2013 betreffende de bescherming van de verkeersinfrastructuur in geval van bijzonder wegtransport.
De vergunning voor het vervoer met een brede fietsaanhangwagen kan altijd aangevraagd worden door of namens ondernemingen via de website van de Vlaamse overheid.
De aanvrager van een vergunning of de houder van een vergunning enerzijds, en het departement anderzijds communiceren uitsluitend elektronisch over de vergunning voor het vervoer met brede fietsaanhangwagens.
De minister kan nadere regels voor de vergunningsprocedure bepalen.
Art. 11. De aanvraag voor een vergunning als vermeld in artikel 10, bevat al de volgende gegevens:
1° de naam van de aanvrager;
2° de naam van de contactpersoon;
3° het post- en e-mailadres;
4° het telefoonnummer;
5° het ondernemingsnummer.
Art. 12. De vergunning, vermeld in artikel 10, vermeldt al de volgende gegevens:
1° de duur van de vergunning;
2° de naam van de houder van een vergunning als vermeld in artikel 10;
3° de verplichting om de data bij te houden en aan te leveren in het kader van de evaluatie, vermeld in artikel 16;
4° de maatregelen die genomen moeten worden om schade aan de verkeersinfrastructuur te voorkomen;
5° de maatregelen die genomen moeten worden om het vervoer veilig te laten verlopen;
6° de verplichting om de voertuigen voorafgaand aan het gebruik aan te melden bij het departement.
De vergunning wordt verleend voor een periode die eindigt op 31 december 2027.
Art. 13. Als een aanvraag voor een vergunning als vermeld in artikel 10, gunstig wordt beoordeeld, levert het hoofd van het departement de vergunning af uiterlijk binnen vijftien dagen na de dag waarop de aanvraag is ingediend.
Als een aanvraag voor een vergunning als vermeld in artikel 10, ongunstig wordt beoordeeld, stelt het departement de aanvrager daarvan op de hoogte uiterlijk binnen vijftien dagen na de dag waarop de aanvraag is ingediend.
Art. 14. De gegevensbank van het departement bevat de gegevens, vermeld in artikel 11.
Het departement is de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
De gegevens, vermeld in het eerste lid, worden verzameld en verwerkt voor de volgende doeleinden:
1° het toezicht op de naleving van het decreet van 3 mei 2013 betreffende de bescherming van de verkeersinfrastructuur in geval van bijzonder wegtransport en van dit besluit;
2° de opmaak van algemene en naamloze statistieken door het departement met het oog op onderzoek en evaluatie van dit besluit.
De gegevens, vermeld in het eerste lid, worden bijgehouden tot en met 31 december 2029.
Art. 15. Er wordt een evaluatiecommissie opgericht.
Naast twee vertegenwoordigers van het departement en twee vertegenwoordigers van het Agentschap Wegen en Verkeer worden de volgende instanties uitgenodigd om één vertegenwoordiger aan te wijzen voor de evaluatiecommissie:
1° Fietsberaad Vlaanderen;
2° Belgian Cycling Logistic Federation;
3° de betrokken steden en gemeenten;
4° de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG);
5° het VIL;
6° eventueel andere belanghebbenden.
In het tweede lid wordt verstaan onder AgentschapWegen en Verkeer: het agentschap, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Agentschap Wegen en Verkeer.
Het secretariaat van de evaluatiecommissie wordt waargenomen door een personeelslid van het departement.
De minister kan de nadere samenstelling en de werking van de evaluatiecommissie bepalen.
Art. 16. De evaluatiecommissie komt minstens elke twaalf maanden en op verzoek van een van de leden samen om het pilootproject te evalueren. Er wordt jaarlijks een rapport opgesteld. Uiterlijk op 30 juni 2027 wordt een eindrapport opgesteld.
De evaluatiecommissie publiceert haar bevindingen op de website van de Vlaamse overheid. Ze kan alle gegevens publiceren als die gegevens niet direct in verbinding kunnen worden gesteld met één vervoerder of een precieze tijdsbepaling.
Art. 17. De evaluatie, vermeld in artikel 16, wordt uitgevoerd aan de hand van al de volgende parameters:
1° de ongevallenstatistieken;
2° het type onderneming dat deelneemt aan het pilootproject;
3° de gegevens over de lading en het aantal ritten;
4° het aantal ontvangen klachten en meldingen over hinder van andere weggebruikers;
5° eventuele aanpassingen aan de weginfrastructuur die vereist zijn;
6° eventuele overige parameters over de verkeersveiligheid die de evaluatiecommissie, vermeld in artikel 16, kan bepalen.
Art. 18. Het hoofd van het departement kan de vergunning, vermeld in artikel 10, voor de rest van de periode, vermeld in artikel 12, tweede lid, of tijdelijk schorsen als de houder van een vergunning als vermeld in artikel 10:
1° onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over de gegevens die noodzakelijk zijn om de vergunning te verkrijgen, vermeld in artikel 11;
2° de gegevens, vermeld in artikel 9, niet binnen de vooropgestelde termijn meedeelt aan het departement;
3° misbruik maakt van een vergunning;
4° de maatregelen of verplichtingen, vermeld in artikel 12, eerste lid, 4° tot 6°, niet naleeft.
Vóór het hoofd van het departement beslist om een maatregel als vermeld in het eerste lid, te nemen, wordt de houder van een vergunning als vermeld in artikel 10, op de hoogte gebracht van de overweging om een van die maatregelen te nemen.
De houder van een vergunning als vermeld in artikel 10, wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om een schriftelijk verweer te richten aan het hoofd van het departement binnen dertig dagen nadat de houder van de vergunning, vermeld in artikel 10, de kennisgeving, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen.
Het hoofd van het departement beslist om een maatregel als vermeld in het eerste lid, al dan niet te nemen binnen dertig dagen nadat die het schriftelijke verweer, vermeld in het derde lid, heeft ontvangen, of als de houder van een vergunning als vermeld in artikel 10, niet tijdig een schriftelijk verweer heeft ingediend, binnen dertig dagen nadat de termijn, vermeld in het derde lid, is verstreken.
Als het hoofd van het departement niet beslist binnen de termijn, vermeld in het vierde lid, wordt het hoofd van het departement geacht af te zien van de maatregel, vermeld in het eerste lid.
Art. 19. Het pilootproject start op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit en eindigt op 31 december 2027.
Art. 20. Dit besluit treedt buiten werking op 31 december 2027.
Art. 21. De Vlaamse minister, bevoegd voor de weggebonden mobiliteit en het weggebonden transport, is belast met de uitvoering van dit besluit.