Artikel 1

De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg, alle vereiste maatregelen treffen ter uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale verdragen en uit de krachtens deze genomen internationale akten, welke maatregelen de opheffing en de wijziging van wetsbepalingen kunnen inhouden.

Deze wet is niet van toepassing op de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen.

Deze wet geldt niet voor de verplichtingen die voortvloeien uit de verordeningen en de richtlijnen die uitgevaardigd zijn in toepassing van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, goedgekeurd bij de wet van 2 december 1957.

Artikel 2

§ 1. De overtredingen van de besluiten die genomen werden bij toepassing van artikel 1 van deze wet worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en een geldboete van vijftig tot tienduizend euro, of slechts één van beide straffen, onverminderd de eventuele schadevergoeding.

Hij die een productnorm, genomen in toepassing van artikel 1 van deze wet en aangenomen in uitvoering van de communautaire wetgeving vermeld in bijlage bij de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van tien dagen tot tien jaar en een geldboete van duizend euro tot zeven miljoen euro, of met een van die straffen alleen, indien die wederrechtelijke handeling of nalatigheid begaan wordt met het oogmerk het lozen, uitstoten of storten van een hoeveelheid materie in de lucht, de grond of het water te veroorzaken, waardoor de dood van of ernstige letsels aan personen, dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten wordt of kan worden veroorzaakt.

Hij die opzettelijk aanzet tot het plegen van de inbreuk bepaald in het vorige lid wordt gestraft met dezelfde straffen.

Hij die een productnorm, genomen in toepassing van artikel 1 van deze wet en aangenomen in uitvoering van de communautaire wetgeving vermeld in bijlage bij de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en een geldboete van tweehonderd vijftig euro tot vijf miljoen euro, of met een van die straffen alleen, indien die wederrechtelijke handeling of nalatigheid begaan wordt met grove nalatigheid die het lozen, uitstoten of storten van een hoeveelheid materie in de lucht, de grond of het water veroorzaakt, waardoor de dood van of ernstige letsels aan personen, dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten wordt of kan worden veroorzaakt.

De bepalingen van het eerste boek van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn toepasselijk op deze overtredingen.

Onverminderd artikel 56 van het Strafwetboek mag de straf, in geval van herhaling binnen twee jaren te rekenen van de veroordeling, evenwel niet minder bedragen dan het dubbel van de straf die vroeger voor dezelfde overtreding uitgesproken werd.

Met uitzondering van de inbreuken bedoeld in het tweede tot vierde lid, neemt de politierechtbank kennis van de inbreuken bepaald in dit artikel.

§ 2. In afwijking van artikel 43, eerste lid, van het Strafwetboek, kan de rechter in de door de Koning bepaalde gevallen, de verbeurdverklaring of de tijdelijke vastlegging van het vervoermiddel bevelen.

In geval van tijdelijke vastlegging stelt de rechter de duur hiervan vast en wijst de plaats aan waar het vervoermiddel aan de ketting zal gelegd worden, op kosten en risico van de eigenaar.

§ 3. De schadevergoeding die toegekend wordt aan de burgerlijke partij is bevoorrecht op het vervoermiddel waarmede de overtreding werd gepleegd. Dit voorrecht neemt rang in onmiddellijk na dat bedoeld in artikel 20, 5°, van de wet van 16 december 1851.

§ 4. De personen die op grond van artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk zijn voor de schadevergoeding en de kosten, zijn het ook voor de geldboete.

Artikel 2bis

§ 1. Bij het vaststellen van een der speciaal door de Koning aangewezen overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze wet kan, indien het feit geen schade aan derden heeft veroorzaakt, en met instemming van de overtreder, een som geheven worden, hetzij onmiddellijk, hetzij binnen een door de Koning bepaalde termijn.

Het bedrag van deze som, dat niet hoger mag zijn dan het maximum van de geldboete die op die overtreding staat, vermeerderd met de opdeciemen, alsook de nadere regels inzake heffing, worden door de Koning bepaald.

De ambtenaren en de beambten die tot een der door de Koning bepaalde categorieën behoren en door de procureur-generaal bij het Hof van Beroep daartoe individueel zijn gemachtigd, zijn belast met de toepassing van dit artikel en van de ter uitvoering ervan genomen maatregelen.

§ 2. Door betaling vervalt de strafvordering, tenzij op het openbaar ministerie binnen een maand, te rekenen van de dag van de betaling, de betrokkene kennis geeft van zijn voornemen die vordering in te stellen. De kennisgeving geschiedt bij een ter post aangetekende brief; zij wordt geacht te zijn gedaan de eerste werkdag na de dag van afgifte ter post.

§ 3. Indien de overtreder geen woonplaats of vaste verblijfplaats in België heeft en de voorgestelde som niet onmiddellijk betaalt, moet hij aan de in paragraaf 1 bedoelde ambtenaren of beambten een som in consignatie geven bestemd om de eventuele geldboete en gerechtskosten te dekken.

Het bedrag van de som die in consignatie moet worden gegeven en de nadere regels inzake heffing, worden door de Koning bepaald.

Het door de overtreder bestuurde voertuig wordt op zijn kosten en risico ingehouden tot deze som betaald is en het bewijs geleverd wordt dat de eventuele bewaringskosten van het voertuig betaald zijn of, indien dit niet gebeurt, gedurende zesennegentig uren te rekenen vanaf de vaststelling van de overtreding. Bij het verstrijken van deze termijn mag de inbeslagneming van het voertuig bevolen worden door het openbaar ministerie.

Een bericht van inbeslagneming wordt binnen de twee werkdagen aan de eigenaars van het voertuig gezonden.

Het risico en de kosten voor het voertuig blijven tijdens de duur van het beslag ten laste van de overtreder.

Het beslag wordt opgeheven nadat het bewijs geleverd werd dat de som die in consignatie moet worden gegeven en de eventuele bewaringskosten van het voertuig betaald werden.

§ 4. Leidt de strafvordering tot veroordeling van de betrokkene :

dan wordt de geheven of in consignatie gegeven som toegerekend op de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten en op de uitgesproken geldboete; het eventueel overschot wordt terugbetaald;

dan wordt, indien het voertuig in beslag genomen werd, bij het vonnis bevolen dat de Administratie van de Domeinen het voertuig moet verkopen indien de geldboete en de gerechtskosten niet binnen een termijn van veertig dagen vanaf de uitspraak van het vonnis betaald werden; deze beslissing is uitvoerbaar niettegenstaande elk rechtsmiddel.

De opbrengst van de verkoop wordt toegerekend op de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten, op de uitgesproken geldboete en op de eventuele bewaringskosten van het voertuig; het eventueel overschot wordt terugbetaald.

§ 5. In geval van vrijspraak wordt de geheven of in consignatie gegeven som of het in beslag genomen voertuig teruggegeven; de eventuele bewaringskosten van het voertuig vallen ten laste van de Staat.

In geval van voorwaardelijke veroordeling wordt de geheven of in consignatie gegeven som teruggegeven na aftrek van de gerechtskosten; het in beslag genomen voertuig wordt teruggegeven nadat de gerechtskosten betaald zijn en het bewijs geleverd wordt dat de eventuele bewaringskosten van het voertuig betaald zijn.

§ 6. In geval van toepassing van artikel 166 van het Wetboek van Strafvordering wordt de geheven som toegerekend op de door het openbaar ministerie vastgestelde som en wordt het eventuele overschot terugbetaald.

§ 7. De in consignatie gegeven som of het in beslag genomen voertuig worden teruggegeven wanneer het openbaar ministerie beslist geen vervolging in te stellen of wanneer de strafvordering vervallen of verjaard is.

§ 8. De bepalingen van dit artikel gelden niet wanneer de overtreding wordt begaan door een militair die zich verplaatst voor de behoeften van de dienst, of door een van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 3

§ 1. De Koning duidt de ambtenaren en beambten van de overheid aan die, behalve de officieren van de gerechtelijke politie, belast zijn met het opsporen van de overtredingen van de besluiten genomen bij toepassing van artikel 1 van deze wet.

De bevoegde agenten stellen de overtredingen vast bij processen-verbaal, die bewijskracht hebben tot bewijs van het tegendeel. Een afschrift van de processen-verbaal wordt aan de overtreders toegestuurd binnen vijftien dagen na de vaststelling van de overtredingen.

§ 2. De bevoegde agenten hebben toegang tot de lokalen, terreinen, vervoermiddelen en hebben het recht de beroepsboeken en -documenten in te zien van de ondernemingen die onderworpen zijn aan de bij toepassing van artikel 1 van deze wet genomen besluiten.

Zij mogen deze beroepsboeken en -documenten nazien en ter plaatse afschrift nemen of een uittreksel vragen en allerlei nodige uitleg hierover eisen.

§ 3. In geval van behoorlijk vastgestelde overtreding mogen de bevoegde agenten op kosten en risico's van de eigenaar overgaan tot de in beslagneming van het vervoermiddel waarmede de overtreding gepleegd werd.

Voor wat betreft het Vlaams Gewest wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt:

§ 4. Met toepassing van artikel 23, lid 1, e) en h), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) kunnen de bevoegde agenten, vermeld in paragraaf 1, beslissen de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet toe te passen bij de verwerkingen van persoonsgegevens in het kader van een onderzoek dat betrekking heeft op een welbepaalde natuurlijke persoon, als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het tweede tot en met het tiende lid.

De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt alleen gedurende de periode waarin de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een controle, een onderzoek of de voorbereidende werkzaamheden die daarmee verband houden, in het kader van de decretale en reglementaire opdrachten van de bevoegde agenten, vermeld in paragraaf 1, en op voorwaarde dat het voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk is of kan zijn dat de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet worden toegepast.

De persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.

De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, heeft geen betrekking op de gegevens die los staan van het voorwerp van het onderzoek dat of van de controle die de weigering of beperking van de rechten, vermeld in het eerste lid, rechtvaardigt.

Als de betrokkene in het geval, vermeld in het eerste lid, tijdens de periode, vermeld in het tweede lid, een verzoek indient op basis van artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, bevestigt de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming de ontvangst daarvan.

De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene schriftelijk, zo snel mogelijk en in elk geval binnen de termijn van een maand na ontvangst van het verzoek, over elke weigering of beperking van de rechten, vermeld in het eerste lid. De informatie over de weigering of beperking hoeft niet te worden verstrekt als de verstrekking daarvan de decretale en reglementaire opdrachten van de bevoegde agenten, vermeld in paragraaf 1, zou ondermijnen, met behoud van het achtste lid. Indien nodig kan die termijn met twee maanden worden verlengd, rekening houdend met het aantal aanvragen en de complexiteit ervan. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van deze verlenging en van de redenen voor het uitstel.

De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene ook over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 10/5, van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer en om een beroep in rechte in te stellen.

De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming noteert de feitelijke of juridische gronden waarop de beslissing is gebaseerd. Die informatie houdt hij ter beschikking van de voornoemde Vlaamse toezichtcommissie.

Nadat het onderzoek afgesloten is, worden de rechten, vermeld in artikel 13 tot en met 22 van de voormelde verordening, in voorkomend geval, conform artikel 12 van de voormelde verordening opnieuw toegepast.

Als een dossier dat persoonsgegevens als vermeld in het eerste lid bevat, is verzonden naar het Openbaar Ministerie en kan leiden tot activiteiten onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, en er onduidelijkheid is over het geheim van het onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, mag de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming op verzoek van de betrokkene overeenkomstig artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening pas antwoorden nadat het Openbaar Ministerie of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter heeft bevestigd dat een antwoord het onderzoek niet in het gedrang brengt of kan brengen.

Artikel 4

Voor de uitvoering van hun opdrachten mogen de bevoegde agenten bij toepassing van artikel 3 ofwel overeenkomstig de internationale verdragen en de krachtens deze genomen internationale akten, een beroep doen op de leden van het operationeel kader van de federale politie en van de lokale politie, die hun bijstand moeten verlenen.