Inhoud

Artikel 1. De bij deze wet ingestelde regeling is van toepassing op de openbare wegen die de Koning bij de categorie autosnelwegen indeelt.

Onverminderd het bepaalde in artikel 4, § 2, dienen de autosnelwegen uitsluitend voor het verkeer van de door de Koning bepaalde motorvoertuigen, die er slechts op daartoe speciaal bestemde plaatsen mogen in- en uitrijden.

De voor de autosnelwegen dienende stationeerstroken alsmede de door de Koning bepaalde toegangswegen zijn aan dezelfde regeling onderworpen.

Art. 2. Wanneer een autosnelweg voor het verkeer wordt opengesteld zonder volledig te zijn ingericht, is aan eenieder toegang of overgang verboden, behalve onder de door de Koning bepaalde voorwaarden en op de plaatsen, aangeduid door de Minister tot wiens bevoegdheid de Openbare Werken behoren.

Art. 3. Onverminderd de macht hem verleend bij artikel 1 van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen omtrent de politie op het rijverkeer, gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1924 en 16 december 1935, stelt de Koning de verordeningen vast om in de veiligheid en het gemak van het verkeer op de autosnelwegen en de instandhouding van deze wegen te voorzien.

Hij bepaalt onder meer de voorwaarden waaraan de sportwedstrijden zijn onderworpen.

De provincieraden en de gemeenteraden mogen geen aanvullende verordeningen vaststellen betreffende de politie van het verkeer op de autosnelwegen.

Art. 4. § 1. Niemand mag op het domein van de autosnelweg installaties of bouwwerken oprichten.

§ 2 (Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Vlaams Gewest). Bij uitzondering mag de Minister tot wiens bevoegdheid de Openbare Werken behoren van dat verbod afwijken, hetzij ten bate van een openbare dienst, hetzij voor het oprichten van installaties of gebouwen in verband met de dienst van de autosnelweg.

§ 2 (Waals Gewest). De Regering kan van dat verbod afwijken, hetzij ten gunste van een overheidsdienst, hetzij voor de plaatsing van installaties of gebouwen i.v.m. de dienst van de autoweg, hetzij voor de plaatsing van installaties of gebouwen inzake energie of telecommunicatie, voor zover verenigbaar met de functie van de autoweg.

Art. 5. De aangelanden van de autosnelwegen genieten niet de rechten die aan de aangelanden van de gewone openbare wegen zijn toegekend, inzonderheid niet het recht van toegang.

Art. 6. § 1. Perceelsgewijze plans door de Koning goedgekeurd bepalen stroken ten hoogste 150 meter breed waarbinnen de autosnelwegen aangelegd en de bestaande wegen omgelegd zullen worden.

Art. 7. (Opgeheven)

Art. 8. Aan ieder college van burgemeester en schepenen van de gemeenten op het grondgebied waarvan bezwaarde goederen gelegen zijn, wordt een afschrift van het bij artikel 6, § 1, bedoelde besluit alsmede een afdruk van de perceelsgewijze plans van die goederen toegezonden.

Binnen de vijftien dagen na de ontvangst er van legt het college die stukken voor de duur van een maand ter inzage, en geeft het, gedurende dezelfde tijd hiervan kennis aan het publiek, in de voor officiële bekendmakingen gebruikte vorm.

Het nakomen van die formaliteiten en de datums waarop eraan voldaan werd, moeten blijken uit een schriftelijke verklaring van het college van burgemeester en schepenen.

Art. 9. Bij de onteigening wordt geen rekening gehouden met de meerwaarde door de onteigende goederen verkregen ingevolge wijzigingen die er na het verstrijken van de in het vorig artikel bepaalde termijn van één maand werden aangebracht, tenzij daartoe verlof werd verleend overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.

Art. 10. Met het oog op de instandhouding, de fraaiheid en de berijdbaarheid van de weg, zowel als op de mogelijkheid hem te verbreden, kan de Koning, voor de vrije stroken die Hij bepaalt en waarvan de breedte, te rekenen van de grens van de autosnelweg, niet meer dan 30 meter mag bedragen, verordeningen vaststellen betreffende de bouwwerken, beplantingen, afsluitingen, opslagplaatsen, leidingen, luchtinstallaties, alsmede elke wijziging in het reliëf van de bodem, door afgravings- of aanvullingswerken.

Het is verboden, in die stroken aanplakbrieven aan te brengen, borden te plaatsen of op enige andere wijze reclame of publiciteit te voeren. De Minister mag van dit verbod afwijken hetzij ten bate van een openbare dienst, hetzij ten bate van de bedrijven wier installaties en bouwwerken krachtens de in artikel 4, § 2, bepaalde afwijkingen zijn opgericht. In dit laatste geval mogen de aanplakbrieven, borden en andere reclame- of publiciteitsprocédés niet worden aangebracht dan op de bouwwerken of binnen de grenzen van de installaties waarvoor verlof is verleend.

Art. 11. In de vrije stroken waarvan sprake in artikel 10 kan de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare werken behoren, tegen voorafgaande vergoeding doen verdwijnen of wijzigen de bouwwerken, beplantingen, afsluitingen, opslagplaatsen, leidingen, luchtinstallaties, alsmede de afgravingen of aanvullingen die er wettelijk werden aangebracht.

De ambtenaren van het Bureau van Registratie en Domeinen, zijn bevoegd om de vergoeding in gemeen overleg met de betrokkenen vast te stellen. Bij gebreke van een overeenkomst, wordt gehandeld zoals in zake onteigening ten algemenen nutte.

Art. 11bis (enkel in het Waals Gewest). De domaniaal politieagent die een inbreuk op artikel 13 vaststelt kan, met de instemming van de overtreder, overgaan tot de onmiddellijke inning van een geldsom.

Het onmiddellijke inningsbedrag is 100 euro.

De domaniaal politieagent deelt zijn beslissing aan de procureur des Konings mee.

De onmiddellijke betaling van de som dooft de mogelijkheid uit om de overtreder een administratieve geldboete op te leggen voor het beoogde feit.

De onmiddellijke betaling van de geheven som belet de procureur des Konings niet om de artikelen 216bis of 216ter van het Wetboek van strafvordering toe te passen of strafrechtelijke vervolgingen in te stellen. Bij toepassing van de artikelen 216bis of 216ter van het Wetboek van strafvordering wordt de onmiddellijk geïnde som toegerekend op de som bepaald door het openbaar ministerie en het eventuele overschot wordt terugbetaald.

Bij een veroordeling van belanghebbende wordt de onmiddellijk geïnde som toegerekend op de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten en de uitgesproken geldboete, en het eventuele overschot wordt terugbetaald.

Bij een vrijspraak wordt de onmiddellijk geïnde som teruggegeven.

Bij een voorwaardelijke veroordeling wordt de onmiddellijk geïnde som teruggegeven na aftrek van de gerechtskosten.

Art. 12. De bepalingen van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen omtrent de politie op het rijverkeer, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1924, zijn van toepassing in geval van overtreding van de bepalingen van artikel 2 dezer wet of van de verordeningen uitgevaardigd ter uitvoering van artikel 3.

Art. 13. § 1. Overtreding van de bepalingen der artikelen 4, 6 en 10, tweede lid, van deze wet, of van de ter uitvoering van artikel 10, eerste lid, uitgevaardigde verordeningen, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot veertien dagen en met geldboete van 26 frank tot 200 frank of met een van die straffen alleen.

De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII, en artikel 85, niet uitgezonderd, zijn daarop van toepassing.

§ 2. Onverminderd de straf, beveelt de rechtbank, zo de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare werken behoren of zijn gemachtigde daarom verzoeken, dat de plaatsen in hun oorspronkelijke toestand worden hersteld, en zulks binnen de grenzen van dit verzoek. De rechtbank bepaalt een termijn voor dit herstel en beslist dat, bij niet-uitvoering van het vonnis, de Minister of zijn gemachtigde daarin op kosten van de betrokkene voorziet. Deze wordt tot terugbetaling van de uitgave gedwongen op overlegging van een staat die wordt begroot op zijn kosten en uitvoerbaar wordt verklaard door de voorzitter van de rechtbank, aan wie daartoe een verzoek wordt gericht zonder toedoen van een pleitbezorger.

§ 3. Benevens de officieren van gerechtelijke politie zijn, de beëdigde ambtenaren en beambten die belast zijn met het beheer en de politie der grote wegen, alsmede de beambten die de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare werken behoren machtigt bij toepassing van de wetgeving op de stedebouw, bevoegd om de in § 1 omschreven misdrijven op te sporen en vast te stellen in processen-verbaal.

Art. 14 (enkel in het Waals Gewest). Voor zover de feiten krachtens artikel 13 strafbaar zijn met een strafrechtelijke sanctie, kan onder de in dit artikel gestelde voorwaarden een administratieve boete aan de overtreder opgelegd worden in plaats van een strafrechtelijke sanctie.

De administratieve boete bedraagt minstens 100 tot hoogstens 1.000 euro voor de overtredingen bedoeld in artikel 13.

De ambtenaar die bevoegd is om de administratieve geldboetes op te leggen voor de overtredingen van het decreet van 19 maart 2009 betreffende de instandhouding van het gewestelijke openbaar wegen- en waterwegendomein is bevoegd om de administratieve geldboetes op te leggen in geval van overtreding van deze wet.

Art. 15 (enkel in het Waals Gewest). De Procureur des Konings beschikt over een termijn van zestig dagen, te rekenen van de dag van ontvangst van het proces-verbaal tot vaststelling van de overtreding, om de ambtenaar bedoeld in artikel 14 kennis te geven van zijn bedoeling om al dan niet strafrechtelijke vervolgingen op te starten of al dan niet gebruik te maken van de bevoegdheden die hem bij de artikelen 216bis en 216ter van het Strafrechtelijk Wetboek toegewezen worden.

De kennisgeving door de procureur des Konings van zijn bedoeling om strafrechtelijke vervolgingen op te starten of gebruik te maken van de bevoegdheden die hem bij de artikelen 216bis en 216ter van het Strafrechtelijk Wetboek toegewezen worden sluit de mogelijkheid uit om een administratieve boete op te leggen.

Indien de procureur des Konings kennis geeft van zijn bedoeling om geen strafvervolgingen in te stellen of geen gebruik te maken van de bevoegdheden die hem bij de artikelen 216bis en 216ter van het Strafrechtelijk Wetboek toegewezen worden of indien hij zijn beslissing niet heeft meegedeeld na afloop van de termijn bedoeld in het eerste lid, mag de in artikel 14 bedoelde ambtenaar de procedure opstarten waarbij een administratieve boete opgelegd wordt.

Art. 16 (enkel in het Waals Gewest). Wanneer de procedure tot oplegging van een administratieve boete overeenkomstig artikel 15 opgestart mag worden, bezorgt de in artikel 14 bedoelde ambtenaar de vermoedelijke overtreder, indien hij de toepassing van een dergelijke boete nodig acht, een bericht bij ter post aangetekend schrijven en een nieuw afschrift van het proces-verbaal, met de volgende stukken en gegevens :

1° de feiten waarvoor hij overweegt een administratieve boete op te leggen;

2° een uittreksel van de overtreden bepalingen;

3° het bedrag van de administratieve boete die hij overweegt op te leggen;

4° de vermoedelijke overtreder heeft het recht om zijn verweermiddelen bij ter post aangetekend schrijven te laten gelden binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen van de datum van mededeling van het bericht;

5° hij kan ook binnen dezelfde termijn bij ter post aangetekend schrijven vragen om zijn verweermiddelen mondeling voor te dragen, behalve wanneer het bedrag van de overwogen administratieve boete niet hoger is dan 62,50 euro;

6° hij heeft het recht om zich door een raadsman te laten vertegenwoordigen of bijstaan en om zijn dossier in te kijken.

Indien de vermoedelijke overtreder vraagt om zijn verweermiddelen mondeling voor te dragen, geeft de in artikel 14 bedoelde ambtenaar hem bij ter post aangetekend schrijven kennis van de plaats, de dag en het uur waarop hij gehoord zal worden. Dat verhoor vindt plaats ten vroegste binnen vijftien dagen na verzending van het aangetekend schrijven.

Er wordt proces-verbaal van het verhoor van de overtreder opgemaakt. Het wordt getekend door de ambtenaar bedoeld in artikel 14 en door de overtreder. Indien de overtreder het niet eens is met de inhoud van het proces-verbaal, wordt hij erom verzocht zijn opmerkingen daarin te laten gelden.

Art. 17 (enkel in het Waals Gewest). Wanneer de administratieve procedure opgestart wordt tegen een persoon onder achttien jaar, wordt het in artikel 16, eerste lid, bedoelde aangetekend schrijven gericht aan de minderjarige, alsook aan zijn vader en moeder, voogden of personen die het toezicht op hem uitoefenen. Die partijen beschikken over dezelfde rechten als de overtreders.

De ambtenaar stelt de stafhouder van de Orde van advocaten daarvan in kennis zodat de minderjarige door een advocaat bijgestaan kan worden. Die kennisgeving wordt samen met het in het eerste lid bedoelde aangetekend schrijven verstuurd.

Uiterlijk binnen twee werkdagen, te rekenen van de datum van die kennisgeving, wordt een advocaat aangewezen door de stafhouder of het bureau voor juridische bijstand.

Een afschrift van het bericht waarmee de stafhouder in kennis van de aanhangigmaking gesteld wordt, wordt bij het proceduredossier gevoegd.

In het geval van een belangenconflict zorgt de stafhouder of het bureau voor juridische bijstand ervoor dat de belanghebbende bijgestaan wordt door een andere advocaat dan degene op wie zijn vader en moeder, zijn voogden of de personen die toezicht op hem uitoefenen een beroep hebben gedaan.

Art. 18 (enkel in het Waals Gewest). Na afloop van de termijn van vijftien dagen bedoeld in artikel 16, eerste lid, 4°, en, in voorkomend geval, na de datum vastgelegd voor het verhoor van de vermoedelijke overtreder of diens raadsman, beslist de in artikel 14 bedoelde ambtenaar, rekening houdend met de schriftelijk of mondeling voorgedragen verweermiddelen, indien er verweermiddelen waren, om de aanvankelijk overwogen administratieve boete of een lagere boete op te leggen, of om geen administratieve boete op te leggen.

Hij kan de overtreder maatregelen tot uitstel van de uitvoering toestaan. In geval van verzachtende omstandigheden kan hij de administratieve boete verlagen tot onder het wettelijke minimum.

Zijn gemotiveerde beslissing en het proces-verbaal van verhoor worden bij ter post aangetekend schrijven aan de overtreder meegedeeld. In het geval van een minderjarige overtreder worden de gemotiveerde beslissing en het proces-verbaal van verhoor meegedeeld aan de minderjarige, aan diens vader, moeder, voogden of aan de personen die toezicht op hem uitoefenen, alsook aan zijn raadsman.

De vader en moeder, de voogden of de personen die toezicht op de minderjarige uitoefenen, zijn burgerlijk verantwoordelijk voor de betaling van de boete.

Art. 19 (enkel in het Waals Gewest). Een beslissing waarbij een administratieve boete opgelegd wordt, mag niet meer genomen worden na afloop van de termijn van honderdtachtig dagen na het proces-verbaal tot vaststelling van de overtreding.

Art. 20 (enkel in het Waals Gewest). De overtreder die de beslissing van de ambtenaar die hem een administratieve boete oplegt wenst aan te vechten, kan een beroep indienen binnen een termijn van dertig dagen, op straffe van verval, te rekenen van de datum van zijn kennisgeving.

Het beroep wordt d.m.v. een verzoekschrift voor de correctionele rechtbank ingediend. Indien de beslissing evenwel betrekking heeft op minderjarigen die de volle leeftijd van zestien jaar bereikt hebben op het moment van de feiten, wordt het beroep d.m.v. een kosteloos verzoekschrift bij de jeugdrechtbank ingediend. In dat geval kan het beroep ook ingediend worden door de vader en moeder, de voogden of de personen die het toezicht op hem uitoefenen. De jeugdrechtbank blijft bevoegd indien de overtreder meerderjarig is wanneer zij zich uitspreekt.

Het verzoekschrift bevat de identiteit en het adres van de overtreder, de aangevochten beslissing en de motieven van de betwisting van die beslissing.

Het beroep schorst de uitvoering van de beslissing.

De bepalingen van de leden 1 tot 4 worden vermeld in de beslissing waarbij de boete opgelegd wordt.

De rechtbank kan de overtreder maatregelen tot uitstel van de uitvoering toestaan. In geval van verzachtende omstandigheden kan hij de administratieve boete verlagen tot onder het wettelijke minimum.

De jeugdrechtbank kan, wanneer een beroep tegen een administratieve boete bij haar aanhangig gemaakt wordt, in de plaats hiervan een bewakings-, beschermings- of opvoedingsmaatregel stellen zoals bepaald bij artikel 37 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. In dat geval is artikel 60 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming van toepassing.

De beslissingen van de correctionele rechtbank of van de jeugdrechtbank zijn niet vatbaar voor beroep. Wanneer de jeugdrechtbank evenwel beslist tot de vervanging van de administratieve sanctie door een bewakings-, beschermings- of opvoedingsmaatregel bedoeld in artikel 37 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, is haar beslissing voor beroep vatbaar. In dat geval zijn de procedures waarin de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming voorziet voor de feiten die als overtredingen beschouwd worden van toepassing.

Art. 21 (enkel in het Waals Gewest). De beslissing waarbij een administratieve boete opgelegd wordt, heeft uitvoerende kracht na afloop van een termijn van dertig dagen, die ingaat op de datum van kennisgeving, behalve in geval van beroep.

De overtreder of de burgerlijk verantwoordelijken bedoeld in artikel 18, vierde lid, beschikken over een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na die waarop de beslissing uitvoerende kracht heeft verworven om de boete te betalen.

Art. 22 (enkel in het Waals Gewest). De artikelen 14 tot 21 zijn niet van toepassing op minderjarigen onder zestien jaar op het moment van de feiten.