Titel I: Inleidende bepalingen

Artikel 2. Bepalingen

Voor de toepassing van de bepalingen van dit reglement wordt verstaan onder :

2.7. "Fietspad" : het deel van de openbare weg dat voor het verkeer van fietsen en tweewielige bromfietsen klasse A is voorbehouden door de verkeersborden D7, D9 of door de wegmarkeringen bedoeld in artikel 74.

Het fietspad maakt geen deel uit van de rijbaan.

D7 D7 D9 D9

2.15.1. "Rijwiel" : elk voertuig met twee of meer wielen, dat wordt voortbewogen door middel van pedalen of van handgrepen door één of meer van de gebruikers en niet met een motor is uitgerust, zoals een fiets, een driewieler of een vierwieler.

Ligfiets, een rijwiel met een bestuurder in bijna liggende positie.

Velomobiel, een ligfiets met een carrosserie.

De bevestiging van een elektrische hulpmotor met een nominaal continu vermogen van maximaal 0,25 kW, waarvan de aandrijfkracht geleidelijk vermindert en tenslotte wordt onderbroken wanneer het voertuig een snelheid van 25 km/u bereikt, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen, brengt geen wijziging in de classificatie als rijwiel.

Het niet bereden rijwiel wordt niet als voertuig beschouwd.

Drie- en vierwielers die een breedte hebben van maximum 1 meter worden gelijkgesteld met fietsen.

Zie ook artikel 43 (Fietsers en bromfietsers)

2.15.3. “Gemotoriseerd rijwiel”, elk twee- , drie- of vierwielig voertuig met pedalen, uitgerust met een hulpaandrijving met als hoofddoel trapondersteuning waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken bij een voertuigsnelheid van maximum 25 km per uur, met uitsluiting van de rijwielen bedoeld in artikel 2.15.1, tweede lid.

De cilinderinhoud van een motor met inwendige verbranding bedraagt ten hoogste 50 cm³ en het netto-maximumvermogen 1 kW. Voor een elektrische motor bedraagt het nominaal continu maximumvermogen ten hoogste 1 kW.

Het niet bereden gemotoriseerd rijwiel wordt niet als een voertuig beschouwd.

2.17. "Bromfiets" :

1) ofwel een “bromfiets klasse A”, dit wil zeggen elk twee- of driewielig voertuig uitgerust met een motor met inwendige verbranding waarvan de cilinderinhoud ten hoogste 50 cm³ bedraagt met een netto-maximumvermogen van ten hoogste 4 kW, of met een elektrische motor met een nominaal continu maximumvermogen van ten hoogste 4 kW en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van 25 km per uur, met uitsluiting van de gemotoriseerde voortbewegingstoestellen;

2) ofwel een “bromfiets klasse B”, dit wil zeggen:

a) elk tweewielig voertuig, met uitsluiting van de bromfietsen klasse A en van de gemotoriseerde voortbewegingstoestellen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45 km per uur en met de volgende kenmerken:

  • een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm³ met een netto-maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een motor met inwendige verbranding betreft, of
  • een nominaal continu maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een elektrische motor betreft;

b) elk drie- of vierwielig voertuig, met uitsluiting van de bromfietsen klasse A, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45 km per uur en met de volgende kenmerken:

  • een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm³ met een netto-maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een motor met elektrische ontsteking betreft, of
  • een netto-maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een motor met compressieontsteking betreft, of
  • een nominaal continu maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een elektrische motor betreft.

Voor vierwielige bromfietsen met een gesloten bestuurders- en passagiersruimte die maximaal van drie zijden toegankelijk is, bedraagt het netto-maximumvermogen of het nominaal continu maximumvermogen ten hoogste 6 kW.

3) ofwel een “speed pedelec”, dit wil zeggen elk tweewielig voertuig met pedalen, met uitsluiting van de gemotoriseerde rijwielen, met een hulpaandrijving met als hoofddoel trapondersteuning waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken bij een voertuigsnelheid van maximum 45 km per uur, en met de volgende kenmerken:

  • een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm³ met een netto-maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een motor met inwendige verbranding betreft, of
  • een nominaal continu maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een elektrische motor betreft.

De maximale lege massa van de driewielige bromfietsen is beperkt tot 270 kg; deze van de vierwielige bromfietsen tot 425 kg; voor de elektrische voertuigen geldt die massa evenwel zonder de batterijen.

Drie- en vierwielige bromfietsen zijn uitgerust met maximaal twee zitplaatsen, inclusief de bestuurderszitplaats.

De driewielige bromfiets met twee wielen die op dezelfde as zijn gemonteerd en waarvan de afstand tussen de middens van de contactvlakken van deze wielen met de grond kleiner is dan 0,46 m, wordt beschouwd als bromfiets met twee wielen.

De niet-bereden tweewielige bromfiets wordt niet als voertuig beschouwd.

Bevestiging van een aanhangwagen aan een bromfiets brengt geen wijziging in de classificatie van dit voertuig.

De voertuigen bestuurd door personen met een handicap, uitgerust met een motor die niet toelaat zich sneller dan stapvoets voort te bewegen, worden niet als bromfiets beschouwd.

Zie ook:
Artikel 11.3 (Snelheidsbeperkingen)
Artikel 36 (Valhelm)
Artikel 43 (Fietsers en bromfietsers)

2.34. "Weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs" : een openbare weg of een deel van de openbare weg waarvan het begin aangeduid is met het verkeersbord F99a of F99b en het einde met het verkeersbord F101a of F101b.

F99a F99a F101a F101a

F99b F99b F101b F101b

2.61. ″Fietszone”: één of meer openbare wegen waar specifieke gedragsregels gelden voor wat betreft de fietsers. Het begin is aangeduid met het verkeersbord F111 en het einde met het verkeersbord F113.

F111 F113

Zie ook artikel 22novies (Verkeer in fietsstraten)

2.71. middenrijbaan: deel van de openbare weg afgebakend door de wegmarkeringen bedoeld in artikel 75.3 die aan beide kanten de denkbeeldige rand van de rijbaan aanduiden.

2.72. Zijdelingse strook: de strook gelegen langs de middenrijbaan. De zijdelingse strook maakt geen deel uit van de rijbaan.

2.73. Parkeerstrook: op een andere openbare weg dan een autosnelweg of autoweg, de strook gelegen langs de rijbaan die is afgebakend door de witte doorlopende streep bedoeld in artikel 75.2 die de denkbeeldige rand van de rijbaan aanduidt.

Artikel 6. Waarde van de bevelen van de bevoegde personen, van de verkeerstekens en van de verkeersregels

6.3. Als de verkeerslichten op een bepaalde plaats werken gelden hier de verkeersborden betreffende de voorrang niet die op dezelfde weg geplaatst zijn.

Deze bepaling geldt noch voor het oranjegeel knipperlicht, noch voor de lichten boven de rijstroken, noch voor de voorrangsborden B22 en B23.

B22 B23

Titel II: Regels voor het gebruik van de openbare weg

Artikel 7bis. Gebruikers van een voortbewegingstoestel

De gebruikers van voortbewegingstoestellen waarmee niet sneller dan stapvoets wordt gereden, worden gelijkgesteld met voetgangers.

De gebruikers van voortbewegingstoestellen waarmee sneller dan stapvoets wordt gereden, worden gelijkgesteld met fietsers.

De voorschriften die de andere weggebruikers moeten naleven ten opzichte van respectievelijk voetgangers en fietsers, gelden eveneens ten opzichte van gebruikers van voortbewegingstoestellen.

Artikel 7ter. Bestuurders van een gemotoriseerd rijwiel

De bestuurders van tweewielige gemotoriseerde rijwielen worden gelijkgesteld met fietsers.

De bestuurders van drie- of vierwielige gemotoriseerde rijwielen worden gelijkgesteld met de bestuurders van drie-of vierwielige rijwielen.

De voorschriften die de andere weggebruikers moeten naleven ten opzichte van respectievelijk fietsers en bestuurders van drie- of vierwielige rijwielen, gelden eveneens ten opzichte van bestuurders van gemotoriseerde rijwielen.

Artikel 9. Plaats van de bestuurders op de openbare weg

9.1.2.

Wanneer de openbare weg een berijdbaar fietspad, aangeduid door wegmarkeringen zoals bepaald in artikel 74, omvat, dan moeten de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A, dit fietspad volgen voor zover het rechts in hun rijrichting ligt. Zij mogen een dergelijk fietspad niet volgen, wanneer dit links in hun rijrichting ligt.

Omvat de openbare weg een berijdbaar fietspad, aangeduid door het verkeersbord D7 of D9, dan moeten de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A, dit fietspad volgen, voor zover het in de door hen gevolgde rijrichting is gesignaleerd. Evenwel, wanneer een dergelijk fietspad links in hun rijrichting ligt, moeten zij dit niet volgen, indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen en op voorwaarde rechts in hun rijrichting te rijden.

Is een deel van de openbare weg aangeduid met het verkeersbord D10, dan moeten fietsers dit deel van de openbare weg gebruiken.

D7D7 D9D9 D10D10

Wanneer de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen het fietspad moeten volgen, mogen zij dat verlaten om van richting te veranderen, om in te halen of om omheen een hindernis te rijden.

Zo er geen fietspad is, en op voorwaarde rechts in de rijrichting te rijden en voorrang te verlenen aan de weggebruikers die zich op deze delen van de openbare weg bevinden, mogen fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A de gelijkgrondse bermen en parkeerstroken bedoeld in artikel 75.2 volgen en, buiten de bebouwde kommen, mogen de fietsers bovendien de trottoirs en verhoogde bermen volgen.

Op voorwaarde rechts in de rijrichting te rijden en voorrang te verlenen aan de voetgangers die zich op dit deel van de openbare weg bevinden, mogen bestuurders van rijwielen, bromfietsen klasse A, speed pedelecs, niet ingespannen trekdieren, last- of rijdieren of vee de zijdelingse strook volgen.

De fietsers van minder dan 10 jaar mogen in alle omstandigheden de trottoirs en de verhoogde bermen volgen.

Artikel 11. Snelheidsbeperkingen
Klik hier voor een overzicht van de snelheidsbeperkingen in tabelvorm.

11.1 (Waals Gewest). Binnen de bebouwde kommen is de snelheid beperkt tot 50 km per uur.

De snelheid is beperkt tot 30 km/u op de voor voetgangers en fietsers bestemde gedeelten van de openbare weg, aangeduid met het sein D9 of D10.

D9 D10

11.3. De snelheid van de voertuigen is volgens de aard van het voertuig, beperkt :

5° tot 25 km per uur voor de bromfietsen klasse A.

Artikel 12. Verplichting voorrang te verlenen

12.1. Elke weggebruiker moet voorrang verlenen aan de spoorvoertuigen; daartoe moet hij zich zo snel mogelijk van de sporen verwijderen.

12.2. De bestuurder die een kruispunt oprijdt moet dubbel voorzichtig zijn ten einde alle ongevallen te voorkomen.

12.3.1. Elke bestuurder moet voorrang verlenen aan de bestuurder die van rechts komt, behalve indien hij op een rotonde rijdt of indien de bestuurder die van rechts komt uit een verboden rijrichting komt.

De bestuurder moet evenwel voorrang verlenen aan iedere bestuurder die rijdt op de openbare weg of de rijbaan die hij oprijdt:

a) wanneer hij uit een openbare weg of een rijbaan met een verkeersbord B1 (omgekeerde driehoek) of met een verkeersbord B5 (stop) komt.

B1 B5

b) wanneer hij uit een aardeweg of een pad op een openbare weg met een rijbaan komt.

12.4. De bestuurder die een manoeuver wil uitvoeren, moet voorrang verlenen aan de andere weggebruikers.

Worden inzonderheid als manoeuvres beschouwd : van rijstrook of van file veranderen, de rijbaan oversteken, een parkeerplaats verlaten of oprijden, uit een aanpalende eigendom komen, keren of achteruitrijden.

Wordt niet als manoeuvre beschouwd : zich op het einde van een fietspad op de rijbaan begeven om rechtdoor te rijden of van rijstrook of van file veranderen bij het ritsen bedoeld in artikel 12bis.

12.4bis. De bestuurder die een trottoir of een fietspad oversteekt, moet voorrang verlenen aan de weggebruikers die overeenkomstig dit besluit gebruik maken van het trottoir of fietspad.

12.5. De bestuurder die voorrang moet verlenen, mag slechts verder rijden indien hij zulks kan doen zonder gevaar voor ongevallen, gelet op de plaats van de andere weggebruikers, hun snelheid en de afstand waarop zij zich bevinden.

Artikel 21. Verkeer op autosnelwegen

21.1. De toegang tot de autosnelwegen is verboden :

  • aan de voetgangers, aan de bestuurders van rijwielen, van bromfietsen en van dieren;
  • aan de bestuurders van voertuigen of slepen die op een horizontale weg de snelheid van 70 km per uur niet kunnen bereiken;
  • aan de bestuurders van voertuigen die overeenkomstig de bepalingen van artikel 49.5 met een noodkoppeling of met een hulpkoppeling een andere voertuig slepen;
  • aan de bestuurders van vierwielers met motor zonder passagiersruimte;
  • aan de bestuurders van landbouwvoertuigen.

De tot het verkeer op de autosnelwegen toegelaten voertuigen mogen die wegen maar oprijden of verlaten op de plaatsen die daarvoor speciaal ingericht zijn.

Artikel 22quinquies. Verkeer op wegen voorbehouden voor voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs

22quinquies.1. Op deze wegen is alleen het verkeer toegestaan van de categorieën van weggebruikers waarvan het symbool afgebeeld is op de verkeersborden die bij de toegang geplaatst zijn.

Deze wegen mogen evenwel ook gevolgd worden door :

  • de prioritaire voertuigen als bedoeld in artikel 37, wanneer de aard van hun opdracht het rechtvaardigt;
  • op basis van een vergunning afgegeven door de beheerder van deze wegen of zijn gemachtigde, onder de door hem vastgestelde voorwaarden :
    • de voertuigen voor toezicht, controle en onderhoud van deze wegen;
    • de voertuigen van de aanwonenden en van hun leveranciers;
    • de voertuigen voor het wegruimen van vuilnis.

F99a F101A F101a

22quinquies.2. De gebruikers van deze wegen mogen elkaar niet in gevaar brengen en niet hinderen. Zij moeten dubbel voorzichtig zijn ten aanzien van kinderen en ze mogen het verkeer niet nodeloos belemmeren.

Het spelen is toegestaan.

22quinquies.3. Wanneer verkeersborden F99b en F101b aangebracht zijn, moeten de gebruikers het deel van de weg volgen dat hun aangewezen is. Zij mogen evenwel het andere deel van de weg volgen op voorwaarde dat ze de doorgang vrij laten voor de gebruikers die er zich op regelmatige wijze op bevinden.

F99b F101b

22quinquies.4. De snelheid is beperkt tot 30 km per uur.

Artikel 22sexies. Verkeer in de voetgangerszones

F103 F105

22sexies.1. Tot voetgangerszones hebben alleen voetgangers toegang.

Evenwel :

tot die zones hebben toegang, indien verkeerstekens het voorschrijven en volgens de beperkingen die daarop vermeld staan :

a) de voertuigen die in die zones moeten laden of lossen;
b) de taxi’s, die binnen die zones een welbepaalde bestemming hebben om personen te laten in- en uitstappen;
c) de fietsers.

22sexies.2. In die zones mogen de voetgangers de volledige breedte van de openbare weg volgen.

In die zones moeten de fietsers van hun fiets afstappen wanneer de dichtheid van het voetgangersverkeer hun doorgang bemoeilijkt.

Artikel 22octies. Verkeer op wegen voorbehouden voor landbouwvoertuigen, voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs

22octies.1. Buiten de categorieën van weggebruikers waarvan het symbool is weergegeven op de verkeersborden die bij de toegang geplaatst zijn, mogen deze wegen slechts gevolgd worden door volgende categorieën van weggebruikers :

a) voertuigen van en naar de aanliggende percelen;

b) niet-gemotoriseerde drie- en vierwielers;

c) gespannen op voorwaarde dat het symbool van een landbouwvoertuig is afgebeeld op de verkeersborden;

d) voertuigen voor onderhoud, afvalophaling, toezicht, hulpverlening en prioritaire voertuigen.

Het begin van de wegen voorbehouden voor landbouwvoertuigen, voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs, wordt aangeduid met het verkeersbord F99c en het einde met het verkeersbord F101c.

F99c F101c

22octies.2. Voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs mogen de ganse breedte van de genoemde wegen gebruiken. Zij mogen het verkeer niet nodeloos belemmeren.

De gebruikers van deze wegen mogen elkaar niet in gevaar brengen en niet hinderen. Het gemotoriseerd verkeer, en in het bijzonder de landbouwvoertuigen, moeten dubbel voorzichtig zijn ten aanzien van voetgangers, fietsers, bestuurders van niet gemotoriseerde drie- en vierwielers, ruiters en gespannen.

22octies.3. De snelheid is beperkt tot 30 km per uur.

Artikel 22novies. Verkeer in fietszones

In fietszones mogen de fietsers de ganse breedte van de rijbaan gebruiken voor zover deze slechts opengesteld is in hun rijrichting en de helft van de breedte langs de rechterzijde indien de rijbaan opengesteld is in beide rijrichtingen. Motorvoertuigen hebben toegang tot fietszones. Zij mogen de fietsers evenwel niet inhalen. De snelheid mag in een fietszone nooit hoger liggen dan 30 kilometer per uur.

Worden voor de toepassing van dit artikel met fietsers gelijkgesteld: de bestuurders van rijwielen of speed pedelecs.

Artikel 22undecies. Verkeer in schoolstraten

C3 C3
schoolstraat

In de schoolstraten is de openbare weg voorbehouden voor voetgangers, rijwielen en speed pedelecs.

Alleen prioritaire voertuigen als bedoeld in artikel 37, wanneer de aard van hun opdracht het rechtvaardigt, alsook voertuigen in het bezit van een vergunning afgegeven door de wegbeheerder, hebben toegang tot de schoolstraat.

Bestuurders die in de schoolstraat rijden, doen dit stapvoets; ze laten de doorgang vrij voor de voetgangers en fietsers, verlenen hen voorrang en stoppen er zo nodig voor. De bestuurders brengen de voetgangers en fietsers niet in gevaar en hinderen hen niet.

Artikel 23. Stilstaan en parkeren

23.3. Fietsen en tweewielige bromfietsen moeten buiten de rijbaan en de parkeerzones bedoeld in artikel 75.2 opgesteld worden zonder het verkeer van de andere weggebruikers te hinderen of onveilig te maken, behalve op plaatsen gesignaleerd zoals voorzien in artikel 70.2.1.3°.f.

Artikel 30. Gebruik van de lichten : voertuigen en weggebruikers die de openbare weg volgen

Tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag en in alle omstandigheden wanneer het niet meer mogelijk is duidelijk te zien tot op een afstand van ongeveer 200 meter, worden de hierna vermelde lichten gebruikt :

30.3. Andere voertuigen, weggebruikers en dieren hierna vermeld :

bereden rijwielen :

  • vooraan, een wit of geel licht;
  • achteraan, een rood licht.
Artikel 40ter. Gedrag tegenover de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen

De bestuurder van een auto of van een motorfiets mag een fietser of bestuurder van een tweewielige bromfiets die zich op de openbare weg bevindt onder de in dit reglement voorziene voorwaarden niet in gevaar brengen.

Hij moet dubbel voorzichtig zijn ten aanzien van fietsende kinderen en bejaarden.

Hij moet een zijdelingse afstand van ten minste één meter laten tussen zijn voertuig en de fietser of bestuurder van een tweewielige bromfiets.

Buiten de bebouwde kom bedraagt de zijdelingse afstand ten minste 1,5 meter.

Hij mag een oversteekplaats voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen slechts met matige snelheid naderen teneinde de weggebruikers die er zich op bevinden, niet in gevaar te brengen en ze niet te hinderen wanneer zij het oversteken van de rijbaan met normale snelheid beëindigen. Zo nodig moet hij stoppen om ze te laten doorrijden.

Hij mag een oversteekplaats voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen niet oprijden wanneer het verkeer zodanig belemmerd is dat hij waarschijnlijk op die oversteekplaats zou moeten stoppen.

Artikel 40quater. Gedrag tegenover de deelnemers aan een wielerwedstrijd

Elke weggebruiker moet onmiddellijk uitwijken, de rijbaan zo ver als mogelijk vrijmaken en stoppen:

1° bij het naderen van het openingsvoertuig dat de wedstrijdkaravaan met een rode vlag aankondigt;

2° bij het naderen van het openingsvoertuig dat de publiciteitskaravaan met een rode vlag aankondigt;

3° bij het naderen van een renner of een groep renners die aan een wielerwedstrijd deelnemen;

4° bij het naderen van een voertuig of de voertuigen van de wedstrijdkaravaan of de publiciteitskaravaan.

De bestuurders moeten blijven staan tot dat het sluitingsvoertuig dat het einde van de wedstrijdkaravaan of de publiciteitskaravaan met een groene vlag aankondigt, gepasseerd is. Het normale verkeer is dan terug toegelaten.

Artikel 43. Fietsers en bromfietsers

43.1. Het is de fietsers en bromfietsers verboden te rijden :

zonder het stuur vast te houden;
zonder de voeten op de pedalen of op de voetsteunen te hebben;
door zich te laten voorttrekken;
terwijl zij een dier aan het leizeel houden.

43.2. De fietsers en bestuurders van speed pedelecs die de rijbaan volgen, mogen met twee naast elkaar rijden, behalve wanneer het kruisen niet mogelijk is. Buiten de bebouwde kom moeten zij bovendien achter elkaar rijden bij het naderen van een achteropkomend voertuig.

Wanneer fietsers de rijstrook die voorbehouden is aan voertuigen van geregelde openbare diensten en aan voertuigen bestemd voor het ophalen van leerlingen of de bijzondere overrijdbare bedding mogen volgen, moeten zij achter elkaar rijden.

Fietsers moeten achter elkaar rijden wanneer een aanhangwagen aan een fiets gekoppeld is.

De gebruikers van het fietspad mogen elkaar noch hinderen, noch in gevaar brengen, noch een gevaarlijk gedrag vertonen ten opzichte van de andere weggebruikers.

Wanneer bromfietsers de bijzondere overrijdbare bedding mogen volgen, moeten zij achter elkaar rijden.

43.3. Wanneer er een oversteekplaats voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen is, moeten de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen die zich op het fietspad bevinden deze gebruiken.

Zij mogen zich slechts voorzichtig op de oversteekplaats begeven met inachtneming van de naderende voertuigen.

Artikel 43bis. Fietsers in groep

43bis.1. Dit artikel is slechts van toepassing op groepen van 15 tot 150 fietsers. De groepen van meer dan 50 deelnemers moeten worden vergezeld door ten minste twee wegkapiteins. De groepen van 15 tot 50 deelnemers mogen worden vergezeld door ten minste twee wegkapiteins.

43bis.2.1. De wielertoeristen die in een groep van ten minste 15 tot ten hoogste 50 deelnemers rijden, zijn niet verplicht de fietspaden te volgen en zij mogen bestendig met twee naast elkaar op de rijbaan rijden op voorwaarde dat zij gegroepeerd blijven.

43bis.2.2. Zij mogen voorafgegaan en gevolgd worden, op een afstand van ongeveer 30 meter, door een begeleidende auto; indien er slechts één begeleidende auto is, moet deze de groep volgen.

43bis.2.3. Indien deze groep vergezeld wordt door wegkapiteins, zijn de bepalingen van artikel 43bis3.3.1° en 2° van toepassing.

43bis.3.1. De fietsers die in een groep van ten minste 51 tot ten hoogste 150 deelnemers rijden, zijn niet verplicht de fietspaden te volgen en zij mogen bestendig met twee naast elkaar op de rijbaan rijden op voorwaarde dat zij gegroepeerd blijven.

43bis.3.2. Zij moeten voorafgegaan en gevolgd worden, op een afstand van ongeveer 30 meter, door een begeleidende auto.

43bis.3.3. 1° De wegkapiteins waken over het goed verloop van de tocht. Deze wegkapiteins moeten ten minste 21 jaar oud zijn en zij moeten om de linkerarm een band dragen met, horizontaal, de nationale kleuren en, in zwarte letters op de gele strook, het woord "wegkapitein".

Op de kruispunten waar het verkeer niet geregeld wordt door verkeerslichten, mag ten minste één van de wegkapiteins het verkeer in de dwarswegen stilleggen op de wijze bepaald in artikel 41.3.2., terwijl de groep met inbegrip van de twee begeleidende voertuigen oversteekt.

43bis.4. De fietsers die met twee naast elkaar rijden mogen slechts van de rechter rijstrook van de rijbaan gebruik maken; indien de rijbaan niet in rijstroken verdeeld is mogen zij niet meer dan een breedte gelijk aan die van een rijstrook en in geen geval meer dan de helft van de rijbaan in beslag nemen.

43bis.5. Op het dak van de begeleidende auto's moet een blauw bord aangebracht zijn met de afbeelding van het verkeersbord A51 en eronder het symbool in 't wit van een fiets.

Dit bord moet op een zodanige wijze aangebracht zijn op het voertuig dat de groep voorafgaat, dat het voor de tegenliggers goed zichtbaar is en, op het achteropkomend voertuig, dat het goed zichtbaar is voor het achteropkomend verkeer.

A51

De Minister van Verkeerswezen bepaalt de minimum afmetingen van deze signalisatie.

Zie M.B. van 1 december 1975 tot vaststelling van de kenmerken van bepaalde schijven, bebakeningen, en platen die voorgeschreven zijn door het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
Artikel 46. Lading van de voertuigen : afmetingen

46.1. De breedte van een beladen voertuig, gemeten met al de uitstekende delen inbegrepen, mag de volgende maxima niet te boven gaan :

4° fiets, tweewielige bromfiets of hun aanhangwagen : 1,00 m;

Motorfiets, zonder zijspanwagen of zijn aanhangwagen : 1,25 m;

6° motorfiets met zijspanwagen : de breedte van de lading mag ten hoogste 0,30 m meer bedragen dan de breedte van het niet beladen voertuig;

46.2.1. In geen geval mag de lading van voren buiten het vooreinde van het voertuig, of indien het een bespannen voertuig is, buiten de kop van het gespan uitsteken;

Evenwel mag de lading van slepen die uitsluitend bestemd zijn voor het vervoer van auto's van voren ten hoogste 0,50 m uitsteken.

46.2.2. De lading van fietsen, bromfietsen, motorfietsen, drie- en vierwielers met of zonder motor en hun aanhangwagens mag van achteren niet meer dan 0,50 meter uitsteken buiten het voertuig of de aanhangwagen. De lengte van aanhangwagens, getrokken door rijwielen zonder motor, mag, lading inbegrepen, niet meer bedragen dan 2,50 meter.

46.3 (Brussels Hoofdstedelijk Gewest). De hoogte van een beladen voertuig mag niet meer dan 4 meter bedragen.

Die van een rijwiel zonder motor mag, lading inbegrepen, niet meer dan 2,50 meter bedragen.

46.3 (Vlaams Gewest). De hoogte van een beladen voertuig mag niet meer dan 4 meter bedragen.

Die van een rijwiel zonder motor mag, lading inbegrepen, niet meer dan 2,50 meter bedragen.

46.3 (Waals Gewest). De hoogte van een beladen voertuig mag niet meer dan 4 meter bedragen.

Die van een rijwiel zonder motor mag, lading inbegrepen, niet meer dan 2,50 meter bedragen.

46.4. De lading van een voortbewegingstoestel mag niet meer dan 0,50 meter vooraan en achteraan en 0,30 meter aan elke kant overschrijden.

De hoogte van een beladen voortbewegingstoestel mag niet meer dan 2,50 meter overschrijden.

Titel III. Verkeerstekens

Hoofdstuk I: Verkeerslichten

Artikel 61. Driekleurige verkeerslichten

61.1. De driekleurige verkeerslichten zijn cirkelvormig en hebben de volgende betekenis :

wanneer de lichten de verlichte silhouet van een fiets voorstellen, gelden deze lichten slechts voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.

Wanneer het groene, oranjegele of rode fietssilhouet omringd is door pijltjes betekent dit dat gelijktijdig groen, oranjegeel of rood geldt voor de dwarsrichting. Deze lichten gelden uitsluitend voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen indien ze op het fietspad mogen rijden.

Wanneer de lichten het verlichte silhouet van een fiets en een voetganger voorstellen, gelden deze lichten uitsluitend voor fietsers, voor bestuurders van tweewielige bromfietsen indien ze op het fietspad mogen rijden en voor voetgangers.

wanneer een bijkomend oranjegeel knipperend licht met een fietssilhouet en met een oranjegele knipperende pijl tegelijk met een rood licht of een oranjegeel licht brandt, betekent dit dat fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen alleen in de richting die door de pijl wordt aangeduid mogen verder rijden, op voorwaarde dat voorrang verleend wordt aan de bestuurders die op regelmatige wijze uit andere richtingen komen en aan voetgangers.

61.5. De betekenis van de driekleurige verkeerslichten kan ten behoeve van de fietsers en bestuurders van speed pedelecs worden gewijzigd door middel van een verkeersbord van model B22 en B23 als bedoeld in artikel 67.3.

B22 B23

Artikel 63. Tweekleurige verkeerslichten

63.2. Gecombineerde voetgangers-fietserslichten.

Wanneer de lichten het verlichte silhouet van een fiets en een voetganger voorstellen, gelden deze lichten uitsluitend voor fietsers, voor bestuurders van tweewielige bromfietsen indien ze op het fietspad mogen rijden en voor voetgangers. Deze lichten hebben dezelfde betekenis als die bedoeld in artikel 63.1, 2.

Hoofdstuk II: Verkeersborden

Artikel 65. Algemene bepalingen

65.2. De betekenis van een verkeersbord kan worden aangevuld, nader bepaald of beperkt door een wit opschrift of symbool op een rechthoekig onderbord met blauwe achtergrond dat onder het teken bevestigd is.

De onderborden betreffende de fietsen, de voortbewegingstoestellen en tweewielige bromfietsen hebben evenwel zwarte opschriften en symbolen op witte achtergronden en zijn van één van de volgende modellen :

M1  M2  M3  M4  M5  M6  M7  M8  M9  M10  M11  M12  M13  M14  M15  M16  M17  M18  M19  M20

M21 M21 Voortbewegingstoestellen.

M22 M22 Deelvoortbewegingstoestellen.

M23 M23 Deelfietsen.

M24 M24 Deelfietsen en deelvoortbewegingstoestellen.

Deze symbolen mogen gecombineerd worden op een enkel onderbord van het model M.

Behoudens plaatselijke omstandigheden vullen de onderborden M2 tot M5 respectievelijk de borden C1 en F19 aan.

C1 F19

65.5. Signalisatie met zonale geldigheid

3. Ze komen voor op een bord met witte achtergrond.

Voorbeelden :

ZF111B Begin van een zonale fietsstraat.
ZF111E Einde van een zonale fietsstraat.
Artikel 66. Gevaarsborden

66.4. De gevaarsborden worden hierna afgebeeld.

A25. Oversteekplaats voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen of plaats waar die bestuurders van een fietspad op de rijbaan komen.
Artikel 67. Verkeersborden betreffende de voorrang

67.3. De verkeersborden betreffende de voorrang worden hierna afgebeeld:

B22. Krachtens verkeersbord B22 mogen fietsers en bestuurders van speed pedelecs de in artikel 61 en 62ter bedoelde verkeerslichten voorbijrijden om rechts af te slaan, wanneer het verkeerslicht op rood of oranjegeel staat, op voorwaarde dat zij hierbij voorrang verlenen aan de andere weggebruikers die zich verplaatsen op de openbare weg of op de rijbaan.
B23. Krachtens verkeersbord B23 mogen fietsers en bestuurders van speed pedelecs de in artikel 61 en 61ter bedoelde verkeerslichten voorbijrijden om rechtdoor te rijden, wanneer het verkeerslicht op rood of oranjegeel staat, op voorwaarde dat zij hierbij voorrang verlenen aan de andere weggebruikers die zich verplaatsen op de openbare weg of op de rijbaan vanaf het rode of oranjegele licht.

67.4.1° Een onderbord van het model M9 of M10 bedoeld in artikel 65.2. mag de verkeersborden B1, B5 en B17 aanvullen om aan te duiden dat fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen in de twee rijrichtingen rijden op de dwarslopende openbare weg die men gaat oprijden.



67.4.2° Een onderbord van het model M1 of M8 bedoeld in artikel 65.2. mag de verkeersborden B1 en B5 aanvullen wanneer die verkeersborden alleen betrekking hebben op de fietsers of op fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.



67.4.3° Het voorrangsbord B23 mag alleen worden gebruikt op voorwaarde dat de fietsers geen verkeersstroom moeten dwarsen.

B23

Artikel 68. Verbodsborden

68.3. De verbodsborden en de eindverbodsborden worden hierna afgebeeld:

C11. Verboden toegang voor bestuurders van rijwielen.

68.4.

Een onderbord van het model M2 bedoeld in artikel 65.2. moet het verkeersbord C1 aanvullen wanneer het verbod niet geldt voor de fietsers.

Indien het verbod evenmin geldt voor de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A, wordt dit verkeersbord aangevuld met een onderbord van het model M3 bedoeld in artikel 65.2.

Het verkeersbord C1 in combinatie met een onderbord van het model M11 bedoeld in artikel 65.2, betekent dat het verbod evenmin geldt voor de bestuurders van speed pedelecs.

Het verkeersbord C1 in combinatie met een onderbord van het model M12 bedoeld in artikel 65.2, betekent dat het verbod evenmin geldt voor de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A en speed pedelecs.

Een onderbord van het model M2 bedoeld in artikel 65.2. moet de verkeersborden C3 en C31 aanvullen wanneer het verbod niet geldt voor de fietsers.

Indien het verbod evenmin geldt voor de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A, worden die verkeersborden aangevuld met een onderbord van het model M3 bedoeld in artikel 65.2. De letter "A" wordt weggelaten op het onderbord indien het verbod evenmin geldt voor de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse B en speed pedelecs.

Het verkeersbord C3 of C31 in combinatie met een onderbord van het model M11 bedoeld in artikel 65.2, betekent dat het verbod evenmin geldt voor de bestuurders van speed pedelecs.

Het verkeersbord C3 of C31 in combinatie met een onderbord van het model M12 bedoeld in artikel 65.2, betekent dat het verbod evenmin geldt voor de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A en speed pedelecs.

Artikel 69. Gebodsborden

69.3. De gebodsborden worden hierna afgebeeld.

D7. Verplicht fietspad.
D9. Deel van de openbare weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers, van fietsen en van tweewielige bromfietsen klasse A.
D10. Deel van de openbare weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers en fietsers.

69.4.

Een onderbord van het model M2 bedoeld in artikel 65.2. moet het verkeersbord D1 aanvullen wanneer het gebod niet geldt voor fietsers.

Indien het gebod evenmin geldt voor de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A wordt dit verkeersbord aangevuld met een onderbord van het model M3 bedoeld in artikel 65.2.

Het verkeersbord D1 in combinatie met een onderbord van het model M11 bedoeld in artikel 65.2, betekent dat het gebod evenmin geldt voor de bestuurders van speed pedelecs.

Het verkeersbord D1 in combinatie met een onderbord van het model M12 bedoeld in artikel 65.2, betekent dat het gebod evenmin geldt voor de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A en speed pedelecs.

Een onderbord van het model M6 bedoeld in artikel 65.2. moet het verkeersbord D7 aanvullen wanneer het fietspad moet gevolgd worden door de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse B.

Een onderbord van het model M7 bedoeld in artikel 65.2. van dit reglement, moet het verkeersbord D7 aanvullen wanneer het fietspad niet mag gevolgd worden door de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse B.

Het verkeersbord D7 in combinatie met een onderbord van het model M13 bedoeld in artikel 65.2, betekent dat het fietspad moet gevolgd worden door de bestuurders van speed pedelecs.

Het verkeersbord D7 in combinatie met een onderbord van het model M14 bedoeld in artikel 65.2, betekent dat het fietspad moet gevolgd worden door de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse B en speed pedelecs.

Het verkeersbord D7 in combinatie met een onderbord van het model M15 bedoeld in artikel 65.2, betekent dat het fietspad niet mag gevolgd worden door de bestuurders van speed pedelecs.

Het verkeersbord D7 in combinatie met een onderbord van het model M16 bedoeld in artikel 65.2, betekent dat het fietspad niet mag gevolgd worden door de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse B en speed pedelecs.

Artikel 71. Aanwijzingsborden

71.2. De voornaamste aanwijzingsborden worden hierna afgebeeld. Andere rechthoekige aanwijzingsborden met een wit opschrift of symbool op blauwe achtergrond mogen in bijzondere gevallen gebruikt worden.

F14. Opstelvak voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.


F34b.1 en F34b.2. Wegwijzer: aanbevolen reisweg voor bepaalde categorieën van weggebruikers.
Het verkeersbord wordt aangevuld met het (de) symbool(olen) van de verkeersborden C11, C15 en C19.
De afstand in km en fracties van km kan op de wegwijzer aangeduid zijn.
Op het verkeersbord F34b.2, zijn de vermelding van de bestemming en de pijl facultatief.

F34c.1 en F34c.2. Wegwijzer: aanbevolen reisweg naar een toeristische bestemming voor bepaalde categorieën van weggebruikers.
Het verkeersbord wordt aangevuld met het (de) symbool(olen) van de verkeersborden C11, C15 en C19.
De afstand in km en gedeelten van km kan op de wegwijzer aangeduid zijn.
Op het verkeersbord F34c2, zijn de vermelding van de bestemming en de pijl facultatief.

F45b. Doodlopende weg, uitgezonderd voor voetgangers en fietsers.
F50. Oversteekplaats voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.
F50bis. Verkeersbord dat de bestuurders die van richting veranderen wijst op fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen die dezelfde openbare weg volgen.
De reproduktie van het verkeersbord A25 kan vervangen worden door de reproduktie van het verkeersbord A21 om op een oversteekplaats voor voetgangers te wijzen.

F99a. Begin van de weg of deel van de openbare weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs.
Het verkeersbord mag aangepast worden volgens de categorie(ën) van weggebruiker(s) die tot deze weg is (zijn) toegelaten.
F99b. Begin van de weg of deel van de openbare weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs met aanduiding van het deel van de weg dat bestemd is voor de verschillende categorieën van weggebruikers.
Het verkeersbord mag aangepast worden volgens de categorie(ën) van weggebruiker(s) die tot deze weg is (zijn) toegelaten.
F99c. Begin van de weg voorbehouden voor het verkeer van landbouwvoertuigen, voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs.
Het verkeersbord mag aangepast worden volgens de categorieën van weggebruikers.
F101a. Einde van de weg of van het deel van de openbare weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs.
Het verkeersbord mag aangepast worden volgens de categorie(ën) van weggebruiker(s) die tot deze weg is (zijn) toegelaten.
F101b. Einde van de weg of deel van de openbare weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs met aanduiding van het deel van de weg dat bestemd is voor de verschillende categorieën van weggebruikers.
Het verkeersbord mag aangepast worden volgens de categorie(ën) van weggebruiker(s), die tot deze weg is (zijn) toegelaten.
F101c. Einde van de weg voorbehouden voor het verkeer van landbouwvoertuigen, voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs.
Het verkeersbord mag aangepast worden volgens de categorieën van weggebruikers.
F103. Begin van een voetgangerszone.
Dit verkeersbord wordt rechts geplaatst aan elke toegang tot een voetgangerszone; het mag links herhaald worden.
F105. Einde van een voetgangerszone.
Dit verkeersbord wordt rechts geplaatst aan elke uitgang van een voetgangerszone; het mag links herhaald worden.
F111. Begin van de fietszone.
De vermelding « Fietszone » op het verkeersbord is facultatief.
F113. Einde van een fietszone.
De vermelding « Fietszone » op het verkeersbord is facultatief.

71.3. Een onderbord van het model M4 bedoeld in artikel 65.2 moet het verkeersbord F19 aanvullen indien de fietsers in de twee richtingen mogen rijden.

Indien de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A eveneens in de twee richtingen mogen rijden, wordt dit verkeersbord aangevuld met een onderbord van het model M5 bedoeld in artikel 65.2.

Het verkeersbord F19 in combinatie met een onderbord van het model M17 bedoeld in artikel 65.2, betekent dat bestuurders van speed pedelecs eveneens in de twee richtingen mogen rijden.

Het verkeersbord F19 in combinatie met een onderbord van het model M18 bedoeld in artikel 65.2, betekent dat bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A en speed pedelecs eveneens in de twee richtingen mogen rijden.

Deze onderborden wijzigen de draagwijdte van het verkeersbord niet.

Hoofdstuk III: Wegmarkeringen

Artikel 74. Overlangse markeringen die een fietspad aanduiden

Het deel van de openbare weg dat afgebakend is door twee evenwijdige witte onderbroken strepen en dat niet breed genoeg is voor het autoverkeer, is een fietspad.

Artikel 75. Overlangse markeringen die de rand van de rijbaan aanduiden

75.3. Markeringen die de middenrijbaan aanduiden.

Twee evenwijdige witte onderbroken strepen aan weerszijden van de rijbaan die bestaan uit telkens twee paar korte trekken, bakenen de denkbeeldige randen van de middenrijbaan af.

Wegmarkering 75.3

Artikel 76. Dwarsmarkeringen

76.4. De oversteekplaatsen die de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen moeten volgen om de rijbaan over te steken, worden afgebakend door twee onderbroken strepen gevormd door witte vierkanten of parallellogrammen.

Artikel 77. Andere markeringen

77.6. Markeringen die een opstelvak aanduiden voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.

De zone, aansluitend op een fietspad, afgebakend door twee stopstrepen en waarin het symbool van een fiets in het wit is gereproduceerd duidt de plaats aan waar de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen zich enkel tijdens de rode fase van de verkeerslichten mogen opstellen.

De andere bestuurders moeten tijdens de rode fase van de verkeerslichten stoppen voor de eerste stopstreep.

77.7. Markeringen die voorsorteringsstroken aanduiden voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.

Bij het naderen van een kruispunt mogen voorsorteringsstroken voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen door middel van witte doorlopende strepen afgebakend worden. In deze stroken moet in het wit het symbool van de fiets en de pijl die de te volgen richting aanduidt, worden gereproduceerd. Deze voorsorteringsstroken zijn voorbehouden voor de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.

Titel IV. Technische voorschriften

Artikel 82. Rijwielen en hun aanhangwagens

82.1. Lichten en reflectoren.

82.1.1.

Fietsers moeten tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag, en in alle omstandigheden wanneer het niet meer mogelijk is duidelijk te zien tot op een afstand van ongeveer 200 meter, vooraan en achteraan een niet verblindend vast licht of knipperlicht voeren. Vooraan moet het licht wit of geel zijn, achteraan rood.

Het rode achterlicht moet ‘s nachts, bij helder weer, zichtbaar zijn van op een afstand van 100 meter minimum.

De fietsen moeten altijd vooraan een witte reflector en achteraan een rode reflector voeren.

Het lichtgevend gedeelte van de rode reflector moet afzonderlijk zijn van dit van het rode licht.

De pedalen van fietsen moeten altijd voorzien zijn van gele of oranje reflectoren.

De fietsen moeten altijd een zijdelingse signalisatie voeren bestaande uit :

  • ofwel een witte retro-reflecterende strook in de vorm van een doorlopende cirkel langs elke kant van de band van het voor- en achterwiel.
  • ofwel, op elk wiel ten minste twee gele of oranje reflectoren met dubbel front, vast bevestigd aan de spaken en symmetrisch aangebracht.
  • ofwel de combinatie van de twee voornoemde types.

Behalve wanneer ermee gereden wordt tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag en in alle omstandigheden wanneer het niet meer mogelijk is duidelijk te zien tot op een afstand van ongeveer 200 meter, zijn de reflectoren vooraan en achteraan, de reflectoren op de pedalen en de zijdelingse signalisatie niet verplicht voor:

a) de fietsen die uitgerust zijn met wielen met een diameter van ten hoogste 500 mm banden niet inbegrepen.

b) de fietsen die uitgerust zijn met een koersstuur alsook met banden met een doorsnede van ten hoogste 25 mm, en die, daarenboven, geen bagagedrager achteraan hebben.

c) de alle-terreinen-fietsen, uitgerust met banden met een minimumsectie van 38 mm voor de wielen met een diameter van 650 mm en van 32 mm voor de wielen met een diameter van 700 mm, met minimum 2 versnellingsraderen bediend vanaf het stuur en die daarenboven geen spatborden en geen bagagedrager achteraan hebben.

De fietsen, bedoeld onder b) en c) moeten evenwel vooraan een witte reflector en achteraan een rode reflector voeren wanneer ze met ten minste één spatbord uitgerust zijn.

82.1.2.

Berijders van een drie- of vierwieler moeten tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag, en in alle omstandigheden wanneer het niet meer mogelijk is duidelijk te zien tot op een afstand van ongeveer 200 meter, vooraan en achteraan een niet-verblindend vast licht of knipperlicht voeren. Vooraan moet het licht wit of geel zijn, achteraan rood.

De driewielers met één voorwiel moeten altijd vooraan een witte reflector en achteraan twee rode reflectoren voeren.

De driewielers met twee voorwielen moeten altijd vooraan twee witte reflectoren en achteraan één rode reflector voeren.

De vierwielers moeten altijd vooraan twee witte reflectoren en achteraan twee rode reflectoren voeren.

De pedalen van de drie- en vierwielers moeten altijd voorzien zijn van gele of oranje reflectoren.

82.1.3. De door rijwielen getrokken aanhangwagens moeten altijd achteraan twee rode reflectoren voeren.

Zij moeten bovendien een rood licht voeren zodra hun omvang het voor het rijwiel gevoerd rood licht onzichtbaar maakt.

82.1.4.

De lichten en reflectoren moeten altijd duidelijk zichtbaar zijn en goed uitkomen, goed onderhouden zijn en goed werken.

In geen geval mogen er vooraan rode lichten of rode reflectoren en achteraan witte of gele lichten of witte reflectoren gevoerd worden.

De reflectoren mogen geen driehoekige vorm hebben. Zij moeten vast zijn aangebracht in een vlak, loodrecht op de lengteas van het rijwiel.

Wanneer het rijwiel vooraan twee witte reflectoren of achteraan twee rode reflectoren moet voeren, moeten de twee reflectoren dezelfde kleur, dezelfde vorm en dezelfde afmetingen hebben.

Ze moeten symmetrisch ten opzichte van de lengteas van het rijwiel en in hetzelfde vlak, loodrecht op deze as aangebracht zijn.

De buitenrand van het lichtgevend gedeelte van de twee reflectoren vooraan en achteraan moet zich zo dicht mogelijk en, in ieder geval, op ten hoogste, 0,10 meter van de buitenomtrek van het rijwiel bevinden.

De reflectoren en retro-reflecterende stroken, die door dit artikel voorgeschreven of voorzien zijn, moeten overeenkomstig de door Ons vastgestelde normen goedgekeurd zijn, met uitzondering van de witte reflectoren vooraan en de gele of oranje reflectoren op de pedalen, aangebracht voor 1 januari 1985, alsmede van de retro-reflecterende stroken op de banden, aangebracht voor 1 januari 1985.

De rode reflectoren achteraan, aangebracht voor 1 januari 1985 en die niet goedgekeurd zijn, mogen bovendien bij de goedgekeurde rode reflectoren achteraan behouden blijven.

Zie K.B. van 21 december 1983 betreffende de goedkeuringseisen waaraan de retroflectoren en retroflecterende banden voor rijwielen en hun aanhangwagens alsook de zijdelingse retroflectoren en retroflecterende banden voor bromfietsen moeten voldoen.

82.2. Geluidstoestel.

De rijwielen moeten uitgerust zijn met een geluidstoestel dat uit een bel bestaat die kan gehoord worden van op een afstand van 20 meter.

82.3. Remmen.

82.3.1. De fietsen moeten voorzien zijn van twee voldoend doelmatige remmen, de ene op het voorwiel werkend en de andere op het achterwiel.

De fietsen die uitgerust zijn met wielen met een diameter van ten hoogste 500 mm mogen evenwel voorzien zijn van slechts één enkele doelmatige rem.

82.3.2. De drie- en vierwielers moeten voorzien zijn van een voldoend doelmatige reminrichting.

82.4. Afmetingen.

82.4.1. De maximum breedte van een fiets is vastgesteld op 0,75 meter en deze van een drie- of vierwieler op 2,50 meter.

82.4.2. De breedte, met inbegrip van al de uitstekende delen, van een aanhangwagen getrokken door een fiets mag niet meer bedragen dan 1,00 meter.

Echter, de aanhangwagens gebruikt in het kader van pilootprojecten voor het goederenvervoer mogen, onder de door de bevoegde overheden bepaalde voorwaarden, een breedte hebben van maximum 1,20 meter.

82.4.3. De breedte, met inbegrip van al de uitstekende delen, van een aanhangwagen getrokken door een drie- of vierwieler mag niet meer bedragen dan de breedte van het trekkend voertuig.

82.5. De massa van een door een fiets getrokken aanhangwagen mag niet meer bedragen dan 80 kg, lading en passagiers inbegrepen.

Een aanhangwagen met een massa van meer dan 80 kg mag evenwel gebruikt worden wanneer hij beschikt over een remsysteem dat automatisch in werking treedt wanneer de fietser remt.