Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Afdeling 1. Inleidende bepaling

Artikel 1

Dit besluit regelt de voorwaarden waaraan de gebruikers van uitzonderlijke voertuigen dienen te voldoen om deze voertuigen op de openbare weg in het verkeer te brengen. Het regelt in het bij zonder de verplichtingen van de gebruikers, van de begeleiders, van de verkeerscoördinators en van de bestuurders van deze voertuigen.

Afdeling 2. Definities

Artikel 2

§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

1° De Wegcode : het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg;

2° Het Technisch Reglement : het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen;

3° De gebruiker : ieder natuurlijk persoon of rechtspersoon die een uitzonderlijk voertuig gebruikt in het kader van zijn activiteiten;

4° De ondeelbare lading : een lading die, teneinde te vervoeren over de weg, niet kan opgedeeld worden in meerdere ladingen zonder belangrijke kosten of schaderisico's en die ten gevolge haar afmetingen en massa niet vervoerd kan worden door een transport waarvan de afmetingen en massa voldoen aan de Wegcode en het technisch reglement;

5° Het uitzonderlijk vervoer : elke verplaatsing van een uitzonderlijk voertuig op de openbare weg;

6° De Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid het Wegverkeer behoort;

Voor wat betreft het Vlaams Gewest, worden de woorden “de Minister tot wiens bevoegdheid het Wegverkeer behoort” vervangen door de zinsnede “de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer”.

7° De beheerder : de beheerder van de openbare wegen, spoorwegen of havengebieden;

8° Het ondersteuningsvoertuig : elk voertuig wel of niet in konvooi rijdend met de kraanauto, voor het vervoer van diens elementen en toebehoren, zoals de tegengewichten;

9° Het begeleidingsvoertuig : het voertuig met begeleider of verkeerscoördinator dat een uitzonderlijk voertuig begeleidt, met uitzondering van de voertuigen van de politiediensten;

10° Het konvooi : het geheel van het uitzonderlijk voertuig en de begeleidings- , waarschuwings- of ondersteuningsvoertuigen;

11° De raadpleging : de vraag om technische inlichtingen aan de beheerder die nodig zijn voor het nemen van een beslissing om de vergunning af te leveren.

12° landbouwvoertuig : elk voertuig of sleep van twee voertuigen, bedoeld in artikel 1, § 2, 59 tot 61 en 76 van het Technisch Reglement, en uitsluitend gebruikt in het kader van een landbouwactiviteit;

13° waarschuwingsvoertuig : elke personenauto, auto voor dubbel gebruik of lichte vrachtauto, zoals bepaald in artikel 1 van het Technisch Reglement, dat een landbouwvoertuig, bedoeld in artikel 34/3, signaleert.

14° extra gewicht : massa toegevoegd op de aangedreven assen van het trekkend voertuig met het enige doel voldoende grip te krijgen om de sleep voort te bewegen.

§ 2. De niet gedefinieerde begrippen in dit besluit die worden gebruikt om auto's, hun aanhangwagens of hun kenmerken aan te duiden, moeten overeenkomstig hun definities in het technisch reglement begrepen worden

Afdeling 3. Toepassingsgebied en categorieën van uitzonderlijke voertuigen

Artikel 3

Een uitzonderlijk voertuig is een auto, een aanhangwagen of een sleep, zoals gedefinieerd in artikel 1 van het technisch reglement, die wegens zijn constructie of wegens zijn ondeelbare lading, de grenzen inzake massa of afmetingen overschrijdt vastgesteld in de Wegcode en het technisch reglement.

De vergunning kan, indien het vervoer het vereist, afwijken van artikel 49.1, eerste lid van de Wegcode.

Artikel 3/1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Dit besluit is niet van toepassing op de volgende uitzonderlijke voertuigen:

1° de uitzonderlijke voertuigen die in het verkeer op de openbare weg worden gebracht door of in opdracht van:

a) het leger;
b) de politiediensten;
c) de wegbeheerders;
d) de civiele bescherming;
e) de brandweer;

2° de uitzonderlijk voertuigen die in het verkeer op de openbare weg worden gebracht naar aanleiding van door de overheid georganiseerd vervoer voor rampenbestrijding;

3° dubbel gelede bussen met vier of meer assen met een lengte van maximum 25,25 m;

4° praalwagens, binnen de voorwaarden vermeld in artikel 56bis van de Wegcode;

In de gevallen, gebeurt het uitzonderlijk vervoer onder de leiding van de overheid, die het uitzonderlijk voertuig gebruikt. De overheid neemt alle vereiste maatregelen om de verkeersveiligheid te verzekeren alsook om het verkeer van het uitzonderlijk voertuig veilig en vlot te laten verlopen.

Artikel 3/1 Vlaams Gewest

Dit besluit is niet van toepassing op de volgende uitzonderlijke voertuigen:

1° de uitzonderlijke voertuigen die in het verkeer op de openbare weg worden gebracht door of in opdracht van:

a) het leger;
b) de politiediensten;
c) de wegbeheerder;
d) de civiele bescherming;
e) de brandweer;

2° de uitzonderlijk voertuigen die in het verkeer op de openbare weg worden gebracht naar aanleiding van door de overheid georganiseerd vervoer voor rampenbestrijding;

3° dubbel gelede bussen met vier of meer assen met een lengte van maximum 25,25 meter;

4° praalwagens, binnen de voorwaarden, vermeld in artikel 56bis van de Wegcode.

In de gevallen, vermeld in het eerste lid, gebeurt het uitzonderlijk vervoer onder de leiding van de overheid, de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die het uitzonderlijk voertuig gebruikt. De overheid, de natuurlijke persoon of de rechtspersoon neemt alle vereiste maatregelen om de verkeersveiligheid te verzekeren alsook om het verkeer van het uitzonderlijk voertuig veilig en vlot te laten verlopen.

Artikel 3/1 Waals Gewest

§ 1. Praalwagens zijn, binnen de voorwaarden van artikel 56bis van de Wegcode, niet onderworpen aan de bepalingen van dit besluit, evenals uitzonderlijke voertuigen, op de openbare weg in het verkeer gebracht :

  • door het leger;
  • door de politiediensten;
  • door de wegbeheerders voor het uitvoeren van hun opdrachten;
  • door de aannemers van de wegbeheerders die tijdens de winterperiode belast zijn met het ruimen van sneeuw of het strooien, voor zover het uitzonderlijk karakter van het voertuig ontstaat door de sneeuwschop of de strooiïnstallatie;
  • door de civiele bescherming;
  • door de brandweer;
    of opgevorderd door de overheid voor rampenbestrijding.

In deze gevallen gebeurt het uitzonderlijk vervoer onder de leiding van de overheid die het uitzonderlijk voertuig gebruikt. Deze overheid neemt alle vereiste maatregelen om de verkeersveiligheid te verzekeren alsmede om het verkeer van het uitzonderlijk voertuig veilig en vlot te laten verlopen.

§ 2. De gemeenteraden mogen aanvullende reglementen vaststellen waarbij de toepassing van de bepalingen van dit besluit wordt geschorst of gewijzigd voor het verkeer tussen de laad- en loskaaien, de opslagplaatsen, de hangars en de magazijnen gelegen binnen de zee- of de rivierhavens.

§ 2 is vernietigd bij arrest nr. 227.117 van 15 april 2014 van de Raad van State.
Artikel 4

De categorieën van uitzonderlijke voertuigen zijn de volgende :

1° Categorie 1 : het uitzonderlijk voertuig van deze categorie voldoet aan volgende voorwaarden:

a) voor een enkelvoudig voertuig is zijn lengte kleiner dan of gelijk aan 19,00 meter;
b) voor een sleep is zijn lengte kleiner dan of gelijk aan 27,00 meter;
c) zijn breedte is kleiner dan of gelijk aan 3,50 meter;
d) zijn hoogte en zijn massa voldoen aan de Wegcode en het technisch reglement;

2° Categorie 2 : het uitzonderlijk voertuig van deze categorie voldoet aan minstens één van de volgende voorwaarden:

a) voor een enkelvoudig voertuig is zijn lengte groter dan 19,00 meter en kleiner dan of gelijk aan 22,00 meter;
b) voor een sleep is zijn lengte groter dan 27,00 meter en kleiner dan of gelijk aan 30,00 meter;
c) zijn breedte is groter dan 3,50 meter en kleiner dan of gelijk aan 4,25 meter;
d) zijn hoogte overschrijdt de grenzen voorzien in de Wegcode en het technisch reglement en is kleiner dan of gelijk aan 4,50 meter;
e) zijn massa overschrijdt de grenzen voorzien in het technisch reglement en is kleiner dan of gelijk aan 90,000 ton;

3° Categorie 3 : het uitzonderlijk voertuig van deze categorie voldoet aan minstens één van volgende voorwaarden:

a) voor een enkelvoudig voertuig is zijn lengte groter dan 22,00 meter en kleiner dan of gelijk aan 28,00 meter;
b) voor een sleep is zijn lengte groter dan 30,00 meter en kleiner dan of gelijk aan 35,00 meter;
c) zijn breedte is groter dan 4,25 meter en kleiner dan of gelijk aan 5,00 meter;
d) zijn hoogte is groter dan 4,50 meter en kleiner dan of gelijk aan 4,80 meter;
e) zijn massa is groter dan 90,000 ton en kleiner dan of gelijk aan 120,000 ton;

4° Categorie 4 : het uitzonderlijk voertuig van deze categorie voldoet aan minstens één van volgende voorwaarden:

a) voor een enkelvoudig voertuig is zijn lengte groter dan 28,00 meter;
b) voor een sleep is zijn lengte groter dan 35,00 meter;
c) zijn breedte is groter dan 5,00 meter;
d) zijn hoogte is groter dan 4,80 meter;
e) zijn massa is groter dan 120,000 ton.

Hoofdstuk 2. De vergunning

Afdeling 1. De verplichting van vergunning

Artikel 5

§ 1. Niemand mag een uitzonderlijk voertuig in het verkeer brengen op de openbare weg zonder voorafgaande, uitdrukkelijke vergunning van de minister of zijn gemachtigde.

De vergunning stelt de specifieke voorschriften vast om de verkeersveiligheid te verzekeren alsmede om het verkeer van het uitzonderlijk voertuig veilig en vlot te laten verlopen.

Zij vermeldt haar geldigheidsduur.

De Minister bepaalt de vorm en de inhoud van de vergunning.

§ 2. De gebruiker, alsook de bestuurder van het trekkend voertuig en in voorkomend geval, de verkeerscoördinator zijn belast met de naleving van alle voorschriften opgenomen in de vergunning.

Afdeling 2. De vergunningsaanvraag

Artikel 6

§ 1. De vergunningsaanvraag wordt door de gebruiker of zijn mandataris gestuurd naar de gemachtigde ambtenaar die de ontvangst ervan meldt.

§ 2. Opdat de vraag ontvankelijk zou zijn, moeten de retributies met betrekking op vroeger ingediende aanvragen volgens de bepalingen van artikel 8 betaald zijn.

§ 3. Indien de aanvraag niet volledig is en bijkomende informatie vereist, stuurt de gemachtigde ambtenaar aan de aanvrager een opsomming van de ontbrekende elementen binnen de vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag.

De gemachtigde ambtenaar stelt de aanvrager in kennis van de datum van ontvangst van de ontbrekende elementen.

Indien de ontvangen elementen nogmaals een bijkomende informatie vereisen, stuurt de gemachtigde ambtenaar aan de aanvrager terug een opsomming van de ontbrekende elementen binnen de drie werkdagen te rekenen vanaf de datum voorzien in alinea 2.

De procedure herbegint overeenkomstig de alinea's 2 en 3 totdat de aanvraag volledig is.

§ 4. Onder voorbehoud van paragraaf 3, stelt de gemachtigde ambtenaar, binnen de vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, de aanvrager in kennis of het afleveren van de vergunning de raadpleging vereist.

Binnen de drie werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de bijkomende informatie bekomen overeenkomstig paragraaf 3, stelt de gemachtigde ambtenaar de aanvrager in kennis of het afleveren van de vergunning de raadpleging vereist.

§ 5. De vergunning of de weigering wordt aan de aanvrager genotificeerd binnen de vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag of binnen de vijftien werkdagen te rekenen vanaf deze datum voor een aanvraag die de raadpleging vereist.

Indien er voor de aanvraag bijkomende informatie nodig was wordt de vergunning of de weigering aan de aanvrager genotificeerd binnen de vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de bekomen, bijkomende informatie volgens paragraaf 3 of binnen de vijftien werkdagen te rekenen vanaf deze datum voor een aanvraag die de raadpleging vereist.

§ 6. De Minister bepaalt de aanvullende modaliteiten betreffende de vergunningsprocedure.

Afdeling 3. De types van vergunningen

Artikel 7

Er zijn twee types van vergunning :

1° De langlopende, permanente vergunning die slaat op :

a) de vergunning afgeleverd aan het uitzonderlijk voertuig van de categorie 1 met een geldigheidsduur van maximum vijf jaren;
b) de vergunning afgeleverd aan het uitzonderlijk voertuig van de categorie 2 met een geldigheidsduur van maximum één jaar;

2° De kortlopende, tijdelijke vergunning die slaat op :

a) de vergunning afgeleverd aan het uitzonderlijk voertuig van de categorie 3 met een geldigheidsduur van maximum vier maanden;
b) de vergunning afgeleverd aan het uitzonderlijk voertuig van de categorie 4 met een geldigheidsduur van maximum twee maanden.

Afdeling 4. De retributie

Artikel 8

§ 1. Zonder afbreuk te doen aan de eventuele bijkomende kosten opgelegd door de beheerder, een retributie is verschuldigd door de aanvrager voor de behandeling van de vergunningsaanvraag en te betalen na notificatie van de vergunning of van zijn weigering :

a) 75 euro voor een uitzonderlijk voertuig van de categorieën 1 en 2;
b) 113 euro voor een uitzonderlijk voertuig van de categorie 3;
c) 150 euro voor een uitzonderlijk voertuig van de categorie 4.

§ 2. Indien de termijnen voorzien in artikel 6, §§ 3 en 5 worden nageleefd is het bedrag van de retributie voorzien in paragraaf 1 vereist.

§ 3. 20 % van het bedrag van de retributie voorzien in paragraaf 1 blijven vereist, als dossierkost, zelfs in geval van weigering van de vergunning of van het niet respecteren van de termijnen voorzien in artikel 6, §§ 3 en 5 of van annulering van de vergunningsaanvraag door de aanvrager.

§ 4. De bedragen opgenomen in de eerste paragraaf zijn van toepassing voor het jaar 2010 en gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand november 2009.

Zij worden automatisch aangepast op 1 januari van elk jaar in functie van de evolutie van de gezondheidsindex van de maand november van het voorgaande jaar.

Bij het indexeren, wordt de uitkomst in voorkomend geval verhoogd met ten hoogste 0,50 euro of verminderd met ten hoogste 0,49 euro om een geheel getal te verkrijgen.

§ 5. De Minister bepaalt de modaliteiten betreffende de betaling van de retributie.

Hoofdstuk 3. Voorschriften met betrekking tot het uitzonderlijk voertuig

Artikel 9

Een enkelvoudig uitzonderlijk voertuig met een lengte groter dan 19,00 meter is vooraan en achteraan uitgerust met minstens één gestuurde as.

Voor een uitzonderlijke sleep met een lengte groter dan 27,00 meter is het langst getrokken voertuig uitgerust met minstens één gestuurde as.

Hoofdstuk 4. Voorschriften met betrekking tot de lading van de uitzonderlijke voertuigen

Afdeling 1. Samengestelde deelbare lading

Artikel 10

Met uitzondering van het extra gewicht, mag een uitzonderlijk voertuig ten hoogste één voorwerp vervoeren in een afmeting die niet overeen komt met de Wegcode en het Technisch Reglement.

In een afmeting overeenkomstig de Wegcode en het Technisch reglement kunnen meerdere delen vervoerd worden voor zover de massa van het voertuig voldoet aan het Technisch Reglement.

Afdeling 2. Vervoer van lange geprefabriceerde elementen

Artikel 11

Palen, lange elementen of geprefabriceerde balken mogen gelijktijdig vervoerd worden om technische of stabiliteitredenen. Deze redenen worden gerechtvaardigd in een technische nota van de bouwer die bij de vergunningsaanvraag wordt gevoegd. Deze wordt eveneens bij de vergunning gevoegd.

Afdeling 3. Vermindering van de afmeting(en) van een uitzonderlijk voertuig

Artikel 12 Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest

De ondeelbare lading wordt zodanig geplaatst dat het aantal uitzonderlijke afmetingen van het voertuig tot een minimum wordt herleid.

Om de hoogte of de breedte, niet- overeenkomstig de Wegcode en het Technisch reglement, van een uitzonderlijk voertuig te verminderen, is het toegelaten één van de onderdelen of elementen van de ondeelbare lading te demonteren en op hetzelfde voertuig te vervoeren zonder verhoging van de totale massa. Het is, indien noodzakelijk, in afwijking van artikel 10, eerste lid, toegelaten door deze handeling een lengte te creëren die niet overeenkomt met de Wegcode of het Technisch reglement, of de oorspronkelijke lengte te vergroten.

Het is toegelaten om de hoogte of de breedte van een uitzonderlijk voertuig te verminderen tot een niveau dat niet conform is aan de Wegcode of het Technisch reglement, door de lading te kantelen zodat een breedte of een hoogte wordt gecreëerd die niet conform is of de oorspronkelijke breedte of hoogte vergroot.

Artikel 12 Vlaams Gewest

De ondeelbare lading wordt zodanig geplaatst dat het aantal uitzonderlijke afmetingen van het voertuig tot een minimum wordt herleid.

Om de hoogte of de breedte, niet- overeenkomstig de Wegcode en het Technisch reglement, van een uitzonderlijk voertuig te verminderen, is het toegelaten één van de onderdelen of elementen van de ondeelbare lading te demonteren en op hetzelfde voertuig te vervoeren zonder verhoging van de totale massa. Het is, indien noodzakelijk, in afwijking van artikel 10, eerste lid, toegelaten door deze handeling een lengte te creëren die niet overeenkomt met de Wegcode of het Technisch reglement, of de oorspronkelijke lengte te vergroten.

Het is toegelaten om de hoogte of de breedte van een uitzonderlijk voertuig te verminderen tot een niveau dat niet conform is aan de Wegcode of het Technisch reglement, door de lading te kantelen zodat een breedte of een hoogte wordt gecreëerd die niet conform is of de oorspronkelijke breedte of hoogte vergroot.

Als met toepassing van artikel 10, tweede lid, van dit besluit, meerdere ondeelbare ladingen vervoerd worden binnen een lengte die in overeenstemming is met de Wegcode en het Technisch Reglement, mag de vervoerder om efficiëntieredenen de ondeelbare ladingen zodanig positioneren dat er één bijkomende uitzonderlijke afmeting in de hoogte of de breedte ontstaat als de vervoerder kan aantonen dat hij, door de lading zo te plaatsen, minstens 30% meer kan vervoeren dan wanneer hij binnen de toegestane hoogte of breedte blijft.

De bijkomende uitzonderlijke afmeting, vermeld in het vierde lid, blijft beperkt tot in voorkomend geval een van de volgende breedten of hoogten:

1° een breedte van 3,00 meter;
2° een hoogte van 4,30 meter.

Een bijkomende uitzonderlijke afmeting als vermeld in het vierde lid mag alleen worden gecreëerd als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:

1° het voertuig in niet geladen toestand voldoet aan het Technisch Reglement op het vlak van afmetingen;
2° de massa van het voertuig in beladen toestand voldoet aan het Technisch Reglement;
3° de alternatieve manier van laden vormt geen enkel bijkomend gevaar voor de verkeersveiligheid.

De efficiëntieredenen, vermeld in het vierde lid, worden gerechtvaardigd in een technische nota van de vervoerder die bij de vergunningsaanvraag wordt gevoegd. De technische nota wordt ook bij de vergunning gevoegd.

Afdeling 4. Uitrusting van kraanauto's

Artikel 13

De stroppen, kabels, platen en hefhaken worden beschouwd als integraal onderdeel van de basisuitrusting van de kraanauto. Het tegengewicht of een gedeelte hiervan, als het de stabiliteit van het voertuig verzekert, wordt eveneens beschouwd als deel van de uitrusting van de kraanauto, voor zover de maximale toegelaten massa niet wordt overschreden.

Afdeling 5. De lading van een ondersteuningsvoertuig

Artikel 14

De tegengewichten, giekdelen en elementen van een kraanauto mogen, gegroepeerd of afzonderlijk, vervoerd worden op één of meerdere ondersteuningsvoertuigen. De maximale massa per as van dit voertuig mag nochtans de maximum toegelaten massa per as van de kraanauto niet overtreffen. De hoogte van het voertuig voldoet aan de Wegcode en het technisch reglement.

Afdeling 6. Beperking van de achteruitsteek

Artikel 15

De achteruitsteek van de lading wordt tot een minimum beperkt tenzij dit niet anders kan om technische of stabiliteitredenen. Deze redenen worden gerechtvaardigd in een technische nota van de bouwer die bij de vergunningsaanvraag wordt gevoegd. Deze wordt eveneens bij de vergunning gevoegd.

Hoofdstuk 5. Voorschriften met betrekking tot de veiligheidsuitrusting

Afdeling 1. Algemene voorschriften

Artikel 16

Op het uitzonderlijk voertuig wordt voor- en achteraan een paneel of een opschrift geplaatst overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

De onderste rand van het paneel of het opschrift wordt op minstens 0,40 meter boven de grond geplaatst.

De panelen of de opschriften worden onzichtbaar maken zodra het voertuig niet meer beantwoordt aan de kenmerken van een uitzonderlijk voertuig.

Artikel 17

Onverminderd de bepalingen voorzien in artikel 30 van de Wegcode, is het uitzonderlijk voertuig uitgerust met :

  • vooraan minstens twee geeloranje knipperlichten, aan weerszijden op de stuurhut gemonteerd, die permanent werken gedurende het uitzonderlijk vervoer. Deze lichten zijn zichtbaar vanuit een hoek van minimum 270°;
  • achteraan een geeloranje knipperlicht gemonteerd op het linker achteruiteinde van het voertuig of van de lading als deze buiten het achtereinde van het voertuig uitsteekt. Dit licht is naar achter zichtbaar over een hoek van 180°.

Deze lichten zijn permanent in werking gedurende het uitzonderlijk vervoer.

Artikel 18

Onverminderd de bepalingen van artikel 81.2. van de Wegcode is het uitzonderlijk voertuig uitgerust met het volgende bijkomend veiligheidstoebehoren:

  • een tweede gevarendriehoek;
  • twee draagbare, geeloranje, enkelgerichte elektronische flash-lichten, zichtbaar over een afstand van tenminste 100 meter.

Afdeling 2. Bijzondere voorschriften

Artikel 19

Onverminderd de algemene voorschriften van artikelen 16 tot 18 en de bepalingen van artikel 28, § 5 van het technische reglement, zijn de volgende bijzondere voorschriften van toepassing :

voor een uitzonderlijk voertuig langer dan 22,00 meter wordt de retroreflecterende markering aan beide zijden over de gehele lengte van het geladen uitzonderlijk voertuig aangebracht;

Met uitzondering van de kraanauto, als de breedte van het uitzonderlijk voertuig meer bedraagt dan 2,55 meter,

a) worden vier panelen geplaatst, twee vooraan en twee achteraan, om de uiterste breedte van het uitzonderlijk voertuig af te bakenen. Zij worden zodanig bevestigd dat zij op zichzelf geen hindernis vormen;

b) De onderste rand van de panelen is geplaatst op een hoogte tussen minimum 0,40 meter en maximum 2 meter gemeten vanaf de grond. Indien, om technische redenen, de maximumhoogte niet kan worden geëerbiedigd, kan een grotere hoogte worden toegestaan;

c) de panelen zijn in overeenstemming :

i. met de voorschriften van het artikel 28, § 6, 3, 1° van het Technisch Reglement met dien verstande dat de vierkante panelen bedoeld in het artikel 28, § 6, 3, 1°, tweede lid enkel op de uitzonderlijke voertuigen met een maximale breedte van 3,50 meter mogen worden geplaatst;
ii. (opgeheven).

d) de panelen vooraan zijn bovendien uitgerust met minstens een wit licht en deze achteraan met minstens een rood licht. Deze lichten zijn voortdurend in werking;

voor een uitzonderlijk voertuig breder dan 4,50 meter wordt de retroreflecterende markering vooraan en achteraan over de gehele breedte van het uitzonderlijk voertuig aangebracht.

Artikel 19/1

De lading die meer dan één meter buiten het achtereinde van het voertuig uitsteekt moet worden gesignaleerd :

door een bord, dat aan het meest uitstekende gedeelte van de lading wordt bevestigd, zodat het zich steeds in een vertikaal vlak, loodrecht op de middelste lengteas van het voertuig bevindt, conform :

a) artikel 28, § 6, 3, 1° van het Technisch Reglement;

b) (opgeheven).

De onderste rand van het bord is geplaatst op een hoogte tussen minimaal 40 cm en maximaal 200 cm gemeten vanaf de grond. Het bord is zodanig bevestigd dat het zelf geen hindernis vormt. Indien, om technische redenen, de maximumhoogte niet kan worden geëerbiedigd, kan een grotere hoogte worden toegestaan.

Het paneel is bovendien uitgerust met een rood licht. Dit licht is altijd in werking.

Hoofdstuk 6. Voorschriften met betrekking tot de begeleiding van uitzonderlijke voertuigen

Afdeling 1. De begeleiding

Artikel 20

§ 1. Eén begeleidingsvoertuig met een verkeerscoördinator bedoeld in artikel 26 is vereist als het uitzonderlijk voertuig minstens één van de volgende voorwaarden tegen komt :

zijn lengte is groter dan 30,00 meter en kleiner dan of gelijk aan 35,00 meter;

zijn breedte is groter dan 3,50 meter en kleiner dan of gelijk aan 4,50 meter;

zijn massa is groter dan 90,000 ton.

Het begeleidingsvoertuig rijdt vooraan het konvooi. Echter als het uitzonderlijk voertuig op een autosnelweg rijdt of op een weg verdeeld in vier of meer rijstroken waarvan er tenminste twee bestemd zijn voor elke rijrichting, rijdt het begeleidingsvoertuig achteraan.

§ 2. Twee begeleidingsvoertuigen, waarvan één met een verkeerscoördinator, zijn vereist als het uitzonderlijk voertuig minstens één van de volgende voorwaarden of omstandigheden tegen komt :

zijn lengte is groter dan 35,00 meter en kleiner dan of gelijk aan 40,00 meter;

zijn breedte is groter dan 4,50 meter en kleiner dan of gelijk aan 5,00 meter;

zijn hoogte is groter dan 4,80 meter;

zijn massa is groter dan 180,000 ton;

indien het uitzonderlijk voertuig één van de bewegingen voorzien in artikel 29, § 1 moet uitvoeren;

wanneer het tegenliggend en/of het in de rijrichting rijdend verkeer moet worden gestopt op openbare wegen waar de toegelaten maximumsnelheid niet méér dan 70 km per uur bedraagt;

indien het uitzonderlijk voertuig moet rijden aan beperkte snelheid op een autosnelweg of op een weg verdeeld in vier of meer rijstroken waarvan er tenminste twee bestemd zijn voor elke rijrichting en waar de toegelaten maximumsnelheid méér dan 70 km per uur bedraagt;

Eén van de begeleidingsvoertuigen rijdt vooraan het konvooi, het andere achteraan. Echter, als het uitzonderlijk voertuig op een autosnelweg rijdt of op een weg verdeeld in vier of meer rijstroken waarvan er tenminste twee bestemd zijn voor elke rijrichting, kunnen beide begeleidingsvoertuigen achteraan rijden.

§ 3. Drie begeleidingsvoertuigen, waarvan één met verkeerscoördinator, zijn vereist als het uitzonderlijk voertuig minstens één van de volgende voorwaarden of omstandigheden tegen komt :

zijn lengte is groter dan 40,00 meter;

zijn breedte is groter dan 5,00 meter;

voor het overschrijden van een brug met behulp van bijkomende voertuigen of met behulp van voorlopige bruggen.

Eén van de begeleidingsvoertuigen rijdt vooraan het konvooi, de andere achteraan. Echter, als het uitzonderlijk voertuig op een autosnelweg rijdt of op een weg verdeeld in vier of meer rijstroken waarvan er tenminste twee bestemd zijn voor elke rijrichting, kunnen de drie begeleidingsvoertuigen achteraan rijden.

§ 4. In uitzonderlijke omstandigheden mag er van paragraaf 1, laatste lid, van paragraaf 2, laatste lid, en van paragraaf 3, laatste lid, worden afgeweken, teneinde de verplaatsing van het konvooi zonder gevaar voor dit konvooi of voor de andere weggebruikers te laten verlopen.

Artikel 21

Als begeleidingsvoertuig wordt een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een lichte vrachtauto, zoals bepaald in artikel 1 van het technisch reglement, gebruikt.

Artikel 22

Het begeleidingsvoertuig is van gele kleur RAL codes 1003, 1004, 1023 of equivalent.

Artikel 16, eerste en tweede lid is van toepassing op de begeleidingsvoertuigen.

De voor- en achterzijde van het voertuig zijn bedekt met afwisselende witte en rode strepen van 75 tot 120 millimeter breedte met een helling van 45 tot 60 graden over een oppervlakte van minstens een halve vierkante meter.

De witte strepen vooraan en de rode strepen achteraan zijn retroreflecterend.

Op elke zijde van het voertuig zijn retroreflecterende vlakken met « open pijlen » aangebracht. Deze vlakken hebben minstens de afmetingen van 1,00 meter op 0,30 meter. Zij zijn rood en wit of rood en geel gekleurd. De pijlen wijzen naar de voorzijde van het voertuig en hebben een breedte van 0,10 meter.

Artikel 23

De begeleidingsvoertuigen zijn uitgerust met minstens twee geeloranje knipperlichten op het dak. Deze lichten zijn rondom zichtbaar. Zij zijn in werking gedurende het uitzonderlijk vervoer.

De achteraan rijdende begeleidingsvoertuigen zijn op het dak voorzien van een lichtbalk met gele amberkleurige directionele waarschuwingspijlen. Zij zijn in werking gedurende het uitzonderlijk vervoer.

Artikel 24

ls het konvooi één of meer begeleidingsvoertuigen omvat, zijn alle voertuigen zodanig uitgerust dat zij permanent met elkaar in verbinding kunnen blijven.

Artikel 25

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 16 en 22 tot 24 is minstens één begeleidingsvoertuig eveneens voorzien van volgende uitrustingen en veiligheidsmaterieel :

  • 1 brandblusser van 3 kilogram;
  • 10 geeloranje reflecterende kegels of geeloranje wegafbakeningslichten;
  • 2 witte toortslampen op batterijen met geeloranje kegels als toebehoren;
  • 2 reflecterende verkeersborden C3 met handvat;
  • 2 verkeersborden A51 op driepikkel;
  • 1 decameter;
  • 1 uitschuifbare meetlat van minimum 6 meter.

Afdeling 2. De verkeerscoördinator en begeleider

Artikel 26

§ 1. De verkeerscoördinator is de begeleider, met naam en toenaam, schriftelijk aangeduid en die de rol van algemene leider van het konvooi zal verzekeren.

Voor het vertrek van het konvooi treft hij alle maatregelen die nodig zijn voor het goede verloop van het uitzonderlijk vervoer. Hij geeft richtlijnen aan de bestuurders van de andere voertuigen van het konvooi.

De verkeerscoördinator ziet toe op het volgen van de voorgeschreven reisweg en op het respecteren van voorgeschreven voorwaarden in de vergunning.

Voor het vertrek gaat de verkeerscoördinator na of alle voertuigen van het konvooi voldoen aan de voorschriften van de vergunning en deze van dit besluit. Met uitzondering van het wegen van de massa's, controleert de verkeerscoördinator in het bijzonder of de technische kenmerken van het uitzonderlijk voertuig voldoen aan deze beschreven in de vergunning.

Het vertreksein mag slechts gegeven worden als al deze voorwaarden zijn vervuld.

§ 2. De andere begeleiders werken volgens de richtlijnen gegeven door de verkeerscoördinator;

Afdeling 3. De bevoegdheden van de verkeerscoördinator en de begeleiders

Artikel 27

De verkeerscoördinator en de begeleiders waken over het goed verloop van het uitzonderlijk vervoer en geven aan de weggebruikers de nodige aanwijzingen om de veiligheid van het verkeer te verzekeren en om de doortocht van het uitzonderlijk voertuig te vergemakkelijken.

Om deze aanwijzingen te geven of om het verkeer stil te leggen gebruiken zij een schijf op handgreep die een bord C3 voorstelt, waarvan de kenmerken bepaald zijn in artikel 2 van het ministerieel besluit van 1 december 1975 tot vaststelling van de kenmerken van bepaalde schijven, bebakeningen en platen, die voorgeschreven zijn door het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, uitgezonderd tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag en in alle omstandigheden wanneer het niet meer mogelijk is duidelijk te zien tot op een afstand van ongeveer 200 meter, waarvoor een toortslamp met oranje kegel gebruikt wordt.

Artikel 27/1

Indien de verkeerscoördinator en de begeleiders de aanwijzingen bedoeld in artikel 27, eerste lid, buiten hun voertuigen dienen te geven, dragen zij signalisatiekledij die voldoet aan het type NBN EN 471+A1 :2008 en volgende, van klasse 3 of gelijkwaardig en bestaande uit een jas van gele kleur en eventueel een broek van dezelfde kleur of een overall van dezelfde kleur.

Een logo van zwarte kleur zoals bepaald in b) van de bijlage bij dit besluit, van minimum 0,25 meter in horizontale afmeting met de juiste verhoudingen, wordt centraal op de rug van de jas of centraal op de rug van het bovenste gedeelte van de overall geplaatst.

Een logo van zwarte kleur zoals bepaald in b) van de bijlage bij dit besluit, van minimum 0,08 meter in horizontale afmeting met de juiste verhoudingen, wordt rechts op de voorzijde van de jas of rechts op de voorzijde van het bovenste gedeelte van de overall geplaatst.

Artikel 28

De verkeerscoördinator en de begeleiders zijn bevoegd om :

op kruispunten niet uitgerust met verkeerslichten, het verkeer uit de dwarsstraten stil te leggen;

op kruispunten uitgerust met verkeerslichten, het door een rood licht stil gelegde verkeer, blijvend staande te houden gedurende de tijd nodig opdat het konvooi het kruispunt kan ontruimen;

het tegenliggend, als in de rijrichting rijdend verkeer stil te leggen op de openbare wegen waar de toegelaten maximumsnelheid niet méér dan 70 km per uur bedraagt;

het achteropkomend verkeer dat in dezelfde richting rijdt als het uitzonderlijk voertuig te verhinderen om in te halen of voorbij te rijden.

Afdeling 4. Begeleiding door een politiedienst

Artikel 29

§ 1. Onverminderd de andere begeleidingsvoorwaarden of signaleringsvoorwaarden voorzien in dit besluit, is begeleiding door een politiedienst verplicht :

voor het rijden in tegengestelde zin van het verkeer op openbare wegen waar de toegelaten maximumsnelheid méér dan 70 km per uur bedraagt;

voor het oversteken van de opening in de middenberm van een autosnelweg of van een weg verdeeld in vier of meer rijstroken waarvan er tenminste twee zijn bestemd voor elke rijrichting;

wanneer het tegenliggend of het in de rijrichting rijdend verkeer moet worden gestopt op openbare wegen waar de toegelaten maximumsnelheid méér dan 70 km per uur bedraagt;

Om een brug over te rijden op een autosnelweg of op een weg verdeeld in vier of meer rijstroken waarvan er ten minste twee zijn bestemd voor elke richting en waarop de maximale toegelaten snelheid hoger is dan 70 km/u., indien de vergunning een overschrijding aan maximum 5 km/u. voorschrijft.

§ 2. De modaliteiten van de begeleiding worden bepaald door de betrokken politiedienst.

De aanvraag tot begeleiding wordt minstens vier werkdagen voor het vertrek van het vervoer ingediend bij de betrokken politiedienst. Deze aanvraag is steeds vergezeld van een kopie van het eerste blad van de vergunning.

Als de afgesproken uurregeling tussen de politiedienst en de gebruiker door deze laatste niet kan worden gerespecteerd, licht hij onmiddellijk de betrokken politiedienst hiervan in. Als de begeleiding niet dezelfde dag kan worden gereorganiseerd, is een nieuwe aanvraag nodig en wordt het uitzonderlijk vervoer uitgesteld.

Hoofdstuk 7. Voorschriften met betrekking tot de verkeersdeelneming van uitzonderlijke voertuigen

Afdeling 1. Verkeersverboden

Artikel 30

§ 1. Op wegen en autosnelwegen is het verkeer van uitzonderlijke voertuigen breder dan 4,00 meter verboden van 06.00 u tot 21.00 u.

In afwijking van het eerste lid, is het verkeer van uitzonderlijke voertuigen breder dan 3,50 meter van 06.00 u. tot 21.00 u. verboden op de autosnelwegen bestaande uit minder dan drie rijstroken in de gevolgde rijrichting, behalve op op- en afritten van autosnelwegen met ten minste 3 rijstroken die door het verkeersbord F5 gesignaleerd zijn.

Op alle wegen en autosnelwegen is het verkeer van uitzonderlijke voertuigen langer dan 30,00 meter verboden van 06.00 u. tot 21.00 u.

Op alle wegen en autosnelwegen is het verkeer van uitzonderlijke voertuigen verboden op 1 januari, Paasmaandag, 1 mei, Onze-Lieve-Heer-Hemelvaart, Pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december. Het verbod gaat daags voordien in om 16.00 u. en eindigt de dag zelf om middernacht.

Op alle wegen en autosnelwegen, is het verkeer van uitzonderlijke voertuigen verboden van zaterdag 12.00 u. tot zondag middernacht, behalve voor kraanautos met een massa van ten hoogste 96 ton, of die niet breder dan 3,00 meter zijn.

Op alle wegen en autosnelwegen, is het verkeer van uitzonderlijke voertuigen verboden tussen 07.00 u. en 09.00 u. en tussen 16.00 u. en 18.00 u., behalve voor uitzonderlijke voertuigen met een massa van ten hoogste 60,00 ton, die niet breder zijn dan 3,50 meter en niet langer zijn dan 27,00 meter, voor zover de vergunning geen voorschriften voorziet die een invloed kunnen hebben op de doorstroming van het verkeer door op de reisweg specifieke maneuvers op te leggen of de snelheid van het uitzonderlijke voertuig beperken.

De verkeersverboden bedoeld in de voorgaande leden, voor wat betreft de andere wegen dan de autosnelwegen, zijn niet van toepassing op landbouwvoertuigen.

§ 2. De vergunning kan specifieke voorschriften bevatten die afwijken van paragraaf 1.

§ 3. Het verkeer van uitzonderlijke voertuigen is verboden als de openbare weg besneeuwd of beijzeld is, bij mist, sneeuwval of bij regen waarbij de zichtbaarheid tot minder dan 200,00 meter is beperkt.

Wanneer een uitzonderlijk voertuig onverwachts geconfronteerd wordt met de voormelde omstandigheden, stopt het zo vlug mogelijk op de eerst mogelijke plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt.

Artikel 30/1

Op de autosnelwegen, evenals op de openbare wegen bestaande uit minstens twee rijstroken in de gevolgde rijrichting, laat het uitzonderlijk voertuig breder dan een rijstrook de tweede rijstrook, te rekenen vanaf de rechter boord van de rijweg, vrij voor andere weggebruikers indien de infrastructuur het toelaat. Om dit te doen mag het de witte doorlopende lijn aan de rechterzijde van de eerste rijstrook overschrijden.

Afdeling 2. Andere verkeersvoorwaarden

Artikel 31

De gebruiker of de bestuurder van het uitzonderlijk voertuig of in voorkomend geval de verkeerscoördinator verkent de reisweg hoogstens 5 kalenderdagen vóór de datum waarop het uitzonderlijk vervoer in het verkeer wordt gebracht. Hij mag in geen enkel geval een reisweg volgen die hij niet op voorhand heeft verkend.

Naast de aanwezigheid van hindernissen op de reisweg, wordt er nagegaan of er tijdens de doortocht door bebouwde kommen geen moeilijkheden ontstaan door publieke manifestaties, zoals een markt, een rommelmarkt, plaatselijke festiviteiten van korte of lange duur.

Artikel 32

De gebruiker neemt alle nuttige maatregelen opdat de bepalingen en de reiswegen opgenomen in de vergunning verstaanbaar zullen zijn voor de verkeerscoördinator, de begeleiders alsook voor de bestuurder.

Artikel 32/1

In de gevallen bedoeld in artikel 30, § 3, en in de artikelen 51 en 52 van de Wegcode, nemen de bestuurder en in voorkomend geval de begeleiders alle maatregelen die nodig zijn om de veiligheid en de vlotte doorstroming van het verkeer te verzekeren.

Daartoe dienen zij te voldoen aan de bepalingen van artikel 51 van de Wegcode en bij een ongeval, aan artikel 52 van de Code.

Artikel 33

Buiten de omstandigheden voorzien in artikel 30 van de Wegcode, gebruiken de voertuigen van het konvooi bestendig de dimlichten en de rode achterlichten.

Afdeling 3. Dwarsen van gelijkgrondse spooroverwegen

Artikel 34

De bestuurder van het uitzonderlijk voertuig en, in voorkomend geval, de verkeerscoördinator en de begeleiders moeten zich er van vergewissen dat zij over voldoende tijd beschikken om op normale wijze een spooroverweg te overschrijden zonder te stoppen.

Zij verkennen de plaatsen alvorens de overweg te dwarsen en zij zien na of er geen wijzigingen zijn gebeurd sedert de laatste verkenning.

Zij onderzoeken vooral de lengte- en dwarsprofielen van de weg in de doorgangszone van de overweg. Zij nemen de nodige maatregelen om voldoende afstand te verzekeren tussen de onderkant van het uitzonderlijk voertuig en de grond om niet in aanraking te komen met de sporen of met het wegdek.

Zij plaatsen een waarnemer langs de weg, als de verticale afstand tussen het beschermingsportiek en het hoogste punt van het uitzonderlijk voertuig kleiner is dan 10 centimeter.

Hoofdstuk 7/1. Specifieke voorschriften voor landbouwvoertuigen

Afdeling 1. Toepassingsgebied

Artikel 34/1

In dit hoofdstuk worden landbouwvoertuigen bedoeld die ook uitzonderlijke voertuigen zijn zoals bedoeld in artikel 3, en die voldoen aan de volgende voorwaarden :

a) de lengte is kleiner dan of gelijk aan 27,00 meter;

b) de breedte is kleiner dan of gelijk aan 4,25 meter;

c) de hoogte en de massa's voldoen aan de Wegcode en aan het Technisch Reglement;

d) zich verplaatsen binnen een straal van maximum 25 kilometer rond de exploitatiezetel of het erf.

Afdeling 2. Voorschriften met betrekking tot de lading

Artikel 34/2

De lading van een getrokken landbouwvoertuig bestaat uitsluitend uit een landbouwmachine of uit landbouwmaterieel.

Afdeling 3. Voorschriften met betrekking tot de signalisatie van landbouwvoertuigen

Artikel 34/3

In afwijking van de artikelen 20 tot 28, met uitzondering van artikel 20, § 2, 5° tot 7°, mag een landbouwvoertuig met een breedte van meer dan 3,50 meter en minder dan of gelijk aan 4,25 meter alleen door een waarschuwingsvoertuig worden aangekondigd.

Artikel 34/4

Het waarschuwingsvoertuig is ten minste voorzien van één paneel dat voldoet aan de bijlage bij dit besluit en zichtbaar is naar voor en naar achter.

Artikel 34/5

Als het waarschuwingsvoertuig niet is uitgerust met dagrijlichten bedoeld in artikel 28 van het Technisch Reglement, gebruikt het altijd de dimlichten.

Het waarschuwingsvoertuig gebruikt minstens één oranjegeel knipperlicht op het dak. Dit licht is rondom zichtbaar.

Het paneel en het knipperlicht worden verwijderd van zodra het voertuig niet meer beantwoordt aan de functie van waarschuwingsvoertuig.

Afdeling 4. Voorschriften met betrekking tot het verkeer van waarschuwingsvoertuigen

Artikel 34/6

Het waarschuwingsvoertuig rijdt vooraan het konvooi.

Echter, als het landbouwvoertuig op een weg rijdt verdeeld in vier of meer rijstroken waarvan er ten minste twee bestemd zijn voor iedere rijrichting, rijdt het waarschuwingsvoertuig achteraan.

In uitzonderlijke omstandigheden mag er van het eerste en het tweede lid worden afgeweken, teneinde de verplaatsing van het konvooi zonder gevaar voor dit konvooi of voor de andere weggebruikers te laten verlopen.

Hoofdstuk 8. Toezicht en ambtshalve maatregelen

Artikel 35 Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest

De bevoegde personen bedoeld in artikel 3, 1°, 2° et 7° van de Wegcode zijn belast met het toezicht op de naleving van dit besluit.

Artikel 35 Vlaams Gewest

Onverminderd de bevoegdheid van andere personen houden de wegeninspecteurs, vermeld in artikel 16 van het decreet van 3 mei 2013 betreffende de bescherming van de verkeersinfrastructuur in geval van bijzonder wegtransport, toezicht op de naleving van dit besluit.

Artikel 36

De originele vergunning en haar eventuele bijlagen worden bewaard aan boord van het uitzonderlijk voertuig waarvoor de vergunning werd afgeleverd.

Indien er een verkeerscoördinator bij is, bewaart deze laatste deze documenten in zijn begeleidingsvoertuig.

De vergunning en haar bijlagen worden, op het eerste verzoek, overhandigd aan elke bevoegde persoon die zijn hoedanigheid aantoont.

Artikel 37

De bevoegde personen leggen een verkeersverbod op aan elk uitzonderlijk voertuig dat in strijd met de voorschriften van dit besluit of met deze van de vergunning in het verkeer werd gebracht. Die maatregel geldt tot de overtreding ophoudt te bestaan.

Zij kunnen de bestuurder het bevel geven het uitzonderlijk voertuig over te brengen naar een plaats die zij aanwijzen om alle gevaar voor de openbare veiligheid te vermijden of naar een plaats om het voertuig te wegen of om een overgewicht af te laden. Deze opgelegde bewegingen gebeuren onder leiding van de bevoegde personen.

Deze maatregel blijft van kracht tot op het ogenblik dat de overtreding heeft opgehouden te bestaan, hetzij :

door te voldoen aan de voorschriften met betrekking tot de veiligheidsuitrusting voorzien in hoofdstuk 5;
door te voldoen aan de voorschriften met betrekking tot de begeleiding voorzien in hoofdstuk 6;
door te voldoen aan de voorschriften met betrekking tot de verkeersdeelname van uitzonderlijke voertuigen voorzien in hoofdstuk 7;
door het voorleggen van een afgeleverde vergunning voor het aangehouden uitzonderlijk voertuig;
door het over laden van de lading op een uitzonderlijk voertuig waarvoor een vergunning werd afgeleverd.

De bevoegde personen houden de vergunning en haar bijlagen in totdat de overtreding heeft opgehouden te bestaan.

Hoofdstuk 9. Wijzigingsbepalingen

Artikel 38

§ 1. Artikel 41 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, gewijzigd door het koninklijk besluit van 20 juli 1990 wordt als volgt gewijzigd :

Een lid e) luidend als volgt, wordt toegevoegd aan artikel 41.3.1, 2° :

« e) van uitzonderlijke voertuigen, door de begeleiders en de verkeerscoördinators. »;

In artikel 41.3.2, worden de woorden "groepsleiders en werfopzichters" vervangen door de woorden "groepsleiders, werfopzichters, begeleiders en verkeerscoördinators".

§ 2. In artikel 59.6 van hetzelfde besluit, worden de woorden "onder voorbehoud van de afwijkingen voorzien in de artikelen 48 en 81.5", vervangen door de woorden "onder voorbehoud van de afwijkingen voorzien in artikel 81.5 van dit reglement en in het koninklijk besluit betreffende het wegverkeer van uitzonderlijke voertuigen".

§ 3. In artikel 59.7 van hetzelfde besluit, worden de woorden "of van de voorwaarden van de overeenkomstig artikel 48 verleende vergunning" geschrapt.

§ 4. In artikel 59.11 van hetzelfde besluit, worden de woorden : "artikelen 7.1., 9.3., 10.1., 10.2., 11, 23, 24, 25.1, 46, 48, 49.1. en 59.4" vervangen door de woorden "artikelen 7.1., 9.3., 10.1., 10.2., 11, 23, 24, 25.1., 46 en 49.1.".

§ 5. In artikel 59.15 van hetzelfde besluit, worden de woorden : "artikelen 44.3., 46, 48, 49.1., 49.4.1., 59.4 en 81.5." vervangen door de woorden : "artikelen 44.3, 46, 49.1., 49.4.1. en 81.5."

Artikel 39

In hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht :

de bepalingen onder 48.1 en 48.2 worden opgeheven;

onder 48.3 wordt het zinsdeel « om een gemakkelijk en veilig verkeer te verzekeren en » opgeheven;

In artikel 59 van hetzelfde besluit wordt de bepaling onder 59.5 opgeheven.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 40

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgend op de maand van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad met uitzondering van de artikelen 6 en 8 die in werking treden op 1 oktober 2010.

De vergunningen afgeleverd vóór het in werking treden van dit besluit zijn onderworpen aan de voorschriften van dit besluit maar blijven geldig tot hun vervaldatum.

Artikel 41

Het Fonds betreffende de organisatie van het verkeer van uitzonderlijk vervoer tot stand gekomen door de programma-wet (I) van 27 december 2006 treedt in werking op de datum van het in werking treden van dit besluit.

Artikel 41/1

De artikelen 19, 2°, c), ii, en 19/1, b), treden buiten werking op 1 januari 2016.

Artikel 42

De Eerste Minister, de Minister bevoegd voor Justitie, de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de Minister bevoegd voor Wegverkeer zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Bijlage

Het paneel of het opschrift geplaatst op de uitzonderlijke voertuigen heeft :

a) hetzij een rechthoekige vorm van minstens 1,00 x 0,16 meter. Het heeft een gele of oranje lichtweerkaatsende achtergrond. Het opschrift is geschreven in zwarte hoofdletters met een minimale hoogte van 12 centimeter en bestaat uit één of een combinatie van meerdere van de onderstaande opschriften :

b) hetzij, een vierkante vorm met een zijde van 0,50 meter die volgend model weergeeft. Het logo is zwart van kleur, volgens de verhoudingen van het model, op een gele lichtweerkaatsende achtergrond, omkaderd door een zwarte streep van 0,02 meter :

logo-uv