HOOFDSTUK 1. — Inleidende bepalingen

Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.

Art. 2. In dit decreet wordt verstaan onder:

1° terugkommoment: de opleiding die houders van een rijbewijs categorie B na het behalen van het rijbewijs moeten volgen met als doel het inzicht in en de beheersing van verkeersrisico’s, de basisstelregels bij ongevallen en de zelfreflectie te verhogen;

2° erkende instelling: het centrum dat erkend is om het terugkommoment te organiseren;

3° toezichthouder: de personeelsleden belast met het toezicht op de naleving van het terugkommoment;

4° handhavingsinstantie: de personeelsleden belast met het opleggen van een bestuurlijke boete wegens het niet volgen van het terugkommoment.

HOOFDSTUK 2. — Territoriaal toepassingsgebied

Art. 3. Het territoriale toepassingsgebied van dit decreet strekt zich uit tot elke persoon die bij afloop van de termijn tijdens dewelke het terugkommoment moet worden gevolgd, is ingeschreven in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister van een Vlaamse gemeente.

HOOFDSTUK 3. — Verplichting tot het volgen van het terugkommoment

Art. 4. Binnen een termijn, bepaald door de Vlaamse Regering en uiterlijk twee jaar nadat hij zijn rijbewijs heeft behaald, is de houder van een rijbewijs B ertoe gehouden een terugkommoment te volgen bij een erkende instelling. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de nadere regels van het terugkommoment.

De verplichting om een terugkommoment te volgen, geldt voor zover de in artikel 3 bedoelde personen een rijbewijs B afgeleverd kregen door een Vlaamse gemeente.

Art. 5. Elke persoon die het terugkommoment volgt, is een vergoeding verschuldigd. De Vlaamse Regering bepaalt aan wie de vergoeding toekomt en stelt het bedrag en de wijze van inning vast. De Vlaamse Regering kan inzonderheid erin voorzien dat toeslagen verschuldigd zijn wanneer een bestuurder zich laattijdig aanbiedt om het terugkommoment te volgen.

HOOFDSTUK 4. — Erkenning en subsidiëring

Art. 6. De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de toekenning, weigering, verlenging, schorsing en intrekking van de erkenning van de instellingen die het terugkommoment organiseren.

Art. 6/1. De instelling die een erkenning wenst te bekomen, is bij de aanvraag tot erkenning en hierna jaarlijks, zolang de erkenning behouden blijft, een retributie verschuldigd.

De lesgever die een onderdeel van het terugkommoment wenst te geven en hiertoe een erkenning wenst te bekomen, is bij de aanvraag tot erkenning een retributie verschuldigd.

De Vlaamse Regering stelt de bedragen van deze retributies alsook de wijze waarop aan de retributie moet worden voldaan, vast.

Art. 7. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen waaronder subsidies verleend worden aan de erkende instellingen voor de organisatie van het terugkommoment.

Hoofdstuk 4/1. Controle

Art. 7/1. Zowel de erkende instellingen als de lesgevers die erkend zijn om een onderdeel van het terugkommoment te geven, kunnen door inspecteurs gecontroleerd worden op de naleving van de bepalingen van dit decreet en van zijn uitvoeringsbesluiten.

De nadere regels betreffende deze controle en de aanwijzing van de inspecteurs die deze controle verrichten, worden bepaald door de Vlaamse Regering.

Art. 7/2. Met toepassing van artikel 23, lid 1, e) en h), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) kunnen de inspecteurs, vermeld in artikel 7/1 van dit decreet, beslissen de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet toe te passen bij de verwerkingen van persoonsgegevens in het kader van een onderzoek dat betrekking heeft op een welbepaalde natuurlijke persoon, als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het tweede tot en met het tiende lid.

De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt alleen gedurende de periode waarin de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een controle, een onderzoek of de voorbereidende werkzaamheden die daarmee verband houden, in het kader van de decretale en reglementaire opdrachten van de inspecteurs, vermeld in artikel 7/1 van dit decreet, en op voorwaarde dat het voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk is of kan zijn dat de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet worden toegepast.

De persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.

De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, heeft geen betrekking op de gegevens die los staan van het voorwerp van het onderzoek dat of van de controle die de weigering of beperking van de rechten, vermeld in het eerste lid, rechtvaardigt.

Als de betrokkene in het geval, vermeld in het eerste lid, tijdens de periode, vermeld in het tweede lid, een verzoek indient op basis van artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, bevestigt de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming de ontvangst daarvan.

De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene schriftelijk, zo snel mogelijk en in elk geval binnen de termijn van een maand na ontvangst van het verzoek, over elke weigering of beperking van de rechten, vermeld in het eerste lid. De informatie over de weigering of beperking hoeft niet te worden verstrekt als de verstrekking daarvan de decretale en reglementaire opdrachten van de inspecteurs, vermeld in artikel 7/1 van dit decreet, zou ondermijnen, met behoud van het achtste lid. Indien nodig kan die termijn met twee maanden worden verlengd, rekening houdend met het aantal aanvragen en de complexiteit ervan. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van deze verlenging en van de redenen voor het uitstel.

De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene ook over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 10/5, van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer en om een beroep in rechte in te stellen.

De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming noteert de feitelijke of juridische gronden waarop de beslissing is gebaseerd. Die informatie houdt hij ter beschikking van de voornoemde Vlaamse toezichtcommissie.

Nadat het onderzoek afgesloten is, worden de rechten, vermeld in artikel 13 tot en met 22 van de voormelde verordening, in voorkomend geval, conform artikel 12 van de voormelde verordening opnieuw toegepast.

Als een dossier dat persoonsgegevens als vermeld in het eerste lid bevat, is verzonden naar het Openbaar Ministerie en kan leiden tot activiteiten onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, en er onduidelijkheid is over het geheim van het onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, mag de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming op verzoek van de betrokkene overeenkomstig artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening pas antwoorden nadat het Openbaar Ministerie of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter heeft bevestigd dat een antwoord het onderzoek niet in het gedrang brengt of kan brengen.

HOOFDSTUK 5. — Handhaving

Art. 8. Iedereen die het terugkommoment, vermeld in artikel 4, niet tijdig volgt, wordt gestraft met een geldboete van 50 euro tot 500 euro.

De strafvordering die het gevolg is van dit misdrijf, verjaart twee jaar na de dag waarop het misdrijf is begaan, onverminderd een eventuele stuiting of schorsing.

Art. 9. §1. Aan iedereen die het terugkommoment, vermeld in artikel 4, niet tijdig volgt, kan een bestuurlijke geldboete van maximaal 500 euro worden opgelegd.

Het bedrag, vermeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met de opdeciemen die van toepassing zijn voor de strafrechtelijke geldboeten, vermeld in artikel 8, eerste lid.

§ 2. De bevoegdheid om een bestuurlijke geldboete op te leggen, vervalt twee jaar na de dag waarop het misdrijf, vermeld in artikel 8, eerste lid, is begaan.

Art. 10. §1. De Vlaamse Regering wijst de toezichthouders alsook de handhavingsinstantie aan.

§ 2. Als de toezichthouder vaststelt dat het terugkommoment niet tijdig gevolgd is, stuurt hij de vermoedelijke overtreder binnen een maand nadat hij het terugkommoment moest volgen, een aanmaning.

Als de vermoedelijke overtreder het terugkommoment alsnog volgt binnen twee maanden nadat de aanmaning, vermeld in het eerste lid, verstuurd is, vervalt de bevoegdheid om een bestuurlijke geldboete op te leggen en hoeft de toezichthouder de procureur des Konings niet op de hoogte te brengen van het misdrijf, vermeld in artikel 8, eerste lid.

§ 3. Als de vermoedelijke overtreder het terugkommoment niet volgt binnen twee maanden nadat de aanmaning, vermeld in paragraaf 1, verstuurd is, stelt de toezichthouder het misdrijf, vermeld in artikel 8, eerste lid, en artikel 9, § 1, vast in een proces-verbaal waarvan de nadere voorwaarden worden vastgesteld door de Vlaamse Regering.

De toezichthouder bezorgt het proces-verbaal onmiddellijk aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied van de woonplaats van de vermoedelijke overtreder. De toezichthouder verzoekt de procureur des Konings om zich uit te spreken over de al dan niet strafrechtelijke behandeling van het misdrijf. Tegelijkertijd bezorgt de toezichthouder een kopie van het proces-verbaal aan de handhavingsinstantie.

§ 4. De procureur des Konings beschikt over een vervaltermijn van twee maanden om zijn voornemen om al dan niet strafvervolging in te stellen, mee te delen aan de handhavingsinstantie. De voormelde termijn gaat in op de derde werkdag nadat de kennisgeving, vermeld in artikel 10, § 3, tweede lid, is verzonden. Onder werkdag wordt verstaan elke dag, uitgezonderd zaterdag, zondag en feestdag.

Als de procureur des Konings tijdig zijn voornemen om strafvervolging in te stellen, meedeelt, vervalt de mogelijkheid om een bestuurlijke geldboete op te leggen.

Als de procureur des Konings tijdig zijn voornemen om geen strafvervolging in te stellen, meedeelt, vervalt de strafvervolging en kan een bestuurlijke geldboete worden opgelegd.

Als de procureur des Konings zijn beslissing niet tijdig meedeelt, vervalt de mogelijkheid om strafvervolging in te stellen en kan een bestuurlijke geldboete worden opgelegd.

Art. 11. §1. Na de ontvangst van de beslissing van de procureur des Konings om geen strafvervolging in te stellen of in geval van het uitblijven van een antwoord van de procureur des Konings binnen de vervaltermijn, vermeld in artikel 10, § 4, eerste lid, brengt de handhavingsinstantie binnen een maand de vermoedelijke overtreder op de hoogte van het voornemen om een bestuurlijke geldboete op te leggen, en bezorgt ze hem een kopie van het proces-verbaal.

De vermoedelijke overtreder wordt uitgenodigd om binnen een maand die volgt op de kennisgeving van het bericht, vermeld in het eerste lid, schriftelijk zijn verweer mee te delen.

Binnen vier maanden na de kennisgeving van het voornemen om een bestuurlijke geldboete op te leggen, vermeld in het eerste lid, beslist de handhavingsinstantie of ze een bestuurlijke geldboete oplegt.

De handhavingsinstantie brengt de vermoedelijke overtreder binnen tien dagen op de hoogte van haar beslissing.

§ 2. De beslissing om een bestuurlijke geldboete op te leggen, heeft uitvoerbare kracht na het verstrijken van een maand vanaf de dag van de kennisgeving, behalve als jurisdictioneel beroep wordt aangetekend conform paragraaf 3.

§ 3. Tegen de beslissing waarbij een bestuurlijke geldboete wordt opgelegd, kan degene aan wie de boete is opgelegd, beroep instellen met een geschreven verzoekschrift bij de politierechtbank, volgens de burgerlijke procedure, binnen een maand na de kennisgeving van de beslissing.

De politierechtbank beslist over het beroep dat ingesteld is tegen de bestuurlijke geldboete. Ze oordeelt over de wettelijkheid en de proportionaliteit van de opgelegde bestuurlijke geldboete. Ze kan de opgelegde bestuurlijke geldboete bevestigen of herzien. Ze kan tevens uitstel van de tenuitvoerlegging toestaan op dezelfde wijze als het strafgerecht dat zou kunnen. De beslissing van de politierechtbank is niet vatbaar voor hoger beroep.

Als beroep wordt ingesteld tegen de beslissing van de handhavingsinstantie, kan een personeelslid van die instantie de handhavingsinstantie vertegenwoordigen in het kader van de procedure voor de politierechtbank.

§ 4. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van inning van de bestuurlijke geldboete.

De vordering tot voldoening van de bestuurlijke geldboete verjaart vijf jaar na de dag waarop ze is ontstaan. De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2244 tot en met 2250 van het Burgerlijk Wetboek.

Hoofdstuk 5/1. Verwerking van gegevens

Art. 11/1. Met het oog op de uitvoering van de bevoegdheden en de taken vermeld in of ter uitvoering van dit decreet worden gegevens, inclusief de gegevens, vermeld in artikel 9, lid 1, en 10 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG, verwerkt.

Die gegevens worden verwerkt met naleving van de regelgeving op de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.

De Vlaamse Regering bepaalt welke gegevens worden verwerkt, stelt de wijze vast waarop die gegevens worden verwerkt en wijst de verantwoordelijke voor de verwerking aan.

HOOFDSTUK 6. — Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 12. Aan artikel 601ter van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 mei 1999 en gewijzigd bij de wetten van 24 juni 2013 en 15 juli 2013 en bij het decreet van 27 november 2015, wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt:

“7° het beroep tegen de beslissing om een bestuurlijke geldboete op te leggen, vermeld in artikel 11, § 3, van het decreet van 9 maart 2018 houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B.”.

HOOFDSTUK 7. — Inwerkingtreding en toepassingsgebied in de tijd

Art. 13. Dit decreet treedt in werking op een door de Vlaamse Regering vast te stellen datum en uiterlijk op 1 juli 2018.

De Vlaamse Regering bepaalt op welke categorieën van bestuurders de verplichting om het terugkommoment te volgen van toepassing is in de tijd.

Zie Besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2018 houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B.