Inhoud

Artikel 1. De vrije stroken langs de autosnelweg hebben een breedte van dertig meter vanaf de grens van het domein van de autosnelweg.

Naast de rijbanen, de stationeerstroken en de toegangswegen die als dusdanig gerangschikt zijn, omvat het domein van de autosnelweg het hele gewestdomein aan beide kanten van de weg, dat met het oog op de behoeften en voor de dienst van de autosnelweg is ingericht.

Art. 2. Het is verboden om in die vrije stroken:

1° te bouwen, te herbouwen of bestaande constructies overeenkomstig artikel 4.1.1, 3°, VCRO te verbouwen. Dat verbod geldt niet voor instandhoudings- en onderhoudswerken;

2° afsluitingen van materialen, die een gesloten wand vormen, aan te brengen;

3° een groene haag op minder dan vijftig centimeter achter de grens van de autosnelweg te plaatsen of een groene haag te houden die meer dan een meter breed is;

4° afval, uitschot, schroot, materialen en materieel te storten, op te slaan of tentoon te stellen;

5° gier- of beerputten te maken;

6° een ophoging van meer dan een meter hoogte of een uitgraving van meer dan een meter diepte te maken.

Het is verboden om de onwettige situaties, vermeld in het eerste lid, te handhaven.

Art. 3. Het is verboden om in de eerste tien meter van de vrije stroken langs autosnelwegen hoogstammige bomen overeenkomstig artikel 4.2.1, 3°, VCRO te planten.

Het is verboden om in de eerste tien meter van de vrije stroken langs aansluitingscomplexen van autosnelwegen gewassen met een hoogte van meer dan een meter aan te planten.

Bestaande hoogstammige bomen langs autosnelwegen, met uitzondering van hoogstammige bomen langs aansluitingscomplexen, kunnen in afwijking van het eerste lid behouden blijven.

Art. 4. Voorbij de tiende meter van de vrije stroken langs autosnelwegen kan de wegbeheerder afwijkingen van het verbod, vermeld in artikel 2, toestaan.

Art. 5. In de eerste tien meter van de vrije stroken langs autosnelwegen kan de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer, afwijkingen van het verbod, vermeld in artikel 2, eerste lid, 1°, toestaan voor een van de volgende werkzaamheden als de gevraagde afwijkingen een doelstelling van algemeen belang dienen en het huidige beheer of de toekomstige ontwikkeling van de autosnelwegen niet belemmeren:

1° de aanleg van ondergrondse nutsleidingen als daarop geen aftakkingen gebeuren;

2° de aanleg van verkeers- en vervoersinfrastructuur en de aanhorigheden daarvan;

3° de plaatsing van gsm-pylonen of -antennes.

Art. 6. Als afwijkingen toegestaan worden conform artikel 4 en 5, kunnen voorwaarden opgelegd worden.

Art. 7. Als de wegbeheerder over een aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of een omgevingsvergunning voor de verkaveling van gronden een gunstig advies uitbrengt, wordt dat beschouwd als een toegestane afwijking als vermeld in artikel 4.

Als de wegbeheerder persoonlijke of zakelijke rechten toestaat op zijn eigendom die binnen de vrije stroken langs de autosnelweg ligt, wordt dat beschouwd als een toegestane afwijking als vermeld in artikel 4.

Art. 8. In afwijking van artikel 2 kunnen onwettige situaties, die bestaan op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, geregulariseerd worden. De eigenaar dient daarvoor binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag tot regularisatie in bij de wegbeheerder.

De regularisatie kan worden toegestaan onder de voorwaarden, vermeld in artikel 4 en 5.

Als de wegbeheerder een aanvraag tot regularisatie voor een onwettige situatie in de eerste tien meter van de vrije stroken ontvangt, bezorgt hij deze aanvraag aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer.

Art. 9. Aan artikel 10, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Agentschap Wegen en Verkeer worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° de zinsnede “artikel 2 van het koninklijk besluit van 4 juni 1958 betreffende de vrije stroken langs de autosnelwegen” wordt vervangen door de zinsnede “artikelen 4, 6 en 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2019 betreffende de vrije stroken langs de autosnelwegen”.

2° voor punt 5°, c) en d), die respectievelijk punt 5°, d) en e) worden, wordt een nieuw punt 5°, c) ingevoegd, dat luidt als volgt:

“5°, c) het regulariseren van onwettige situaties in de bouwvrije stroken langs de autosnelwegen overeenkomstig artikel 8 juncto artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2019 betreffende de vrije stroken langs de autosnelwegen”.

Art. 10. Het koninklijk besluit van 4 juni 1958 betreffende de vrije stroken langs autosnelwegen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 oktober 1964 en bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005, 14 november 2007 en 23 december 2011, wordt opgeheven.

Art. 11. De Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer, is belast met de uitvoering van dit besluit.