HOOFDSTUK 1. — Algemeen

Artikel 1. Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2. Voor de toepassing van deze ordonnantie wordt verstaan onder :

1° « autosnelweg » : een weg die speciaal is ontworpen en aangelegd voor verkeer met motorvoertuigen, zonder toegangen naar aanliggende percelen, en die :

a) behalve op bepaalde plaatsen of bepaalde tijden, voorzien is van gescheiden rijbanen voor beide verkeersrichtingen, die van elkaar gescheiden zijn hetzij door een strook die niet voor het verkeer bestemd is, hetzij, bij uitzondering, op andere wijze ;
b) geen andere wegen, trein- of tramsporen, fietspaden of voetpaden gelijkvloers kruist, en ;
c) door specifieke verkeerstekens als autosnelweg is aangeduid ;

2° « verkeersveiligheidsaudit » : een onafhankelijke, gedetailleerde, systematische en technische verkeersveiligheidscontrole van de ontwerpkenmerken van een infrastructuurproject, in alle fasen van het project, van planning tot eerste gebruik ;

3° « veiligheidsclassificatie » : de indeling van delen van het bestaande wegennet in categorieën op basis van hun objectief gemeten ingebouwde veiligheid ;

4° « verkeersveiligheidseffectbeoordeling van een weg » : een strategische vergelijkende beoordeling van het effect dat een nieuwe weg of een grondige wijziging van het bestaande wegennet hebben op het verkeersveiligheidsniveau van het wegennet ;

5° « weginfrastructuur » : de weginfrastructuur zoals beschreven in de artikelen 17 tot 19 van de verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 ;

6° « gerichte verkeersveiligheidsinspectie » : een gericht onderzoek ter opsporing van gevaarlijke omstandigheden, gebreken en problemen die het risico op ongevallen en verwondingen verhogen, aan de hand van een bezoek ter plaatse aan een bestaande weg of een weggedeelte ;

7° « periodieke verkeersveiligheidsinspectie » : een gewone periodieke beoordeling van de kenmerken en gebreken waarvoor onderhoudswerkzaamheden nodig zijn met het oog op de verkeersveiligheid ;

8° « richtsnoeren » : maatregelen waarin is bepaald welke stappen moeten worden genomen en welke elementen in overweging moeten worden genomen bij de toepassing van de in deze ordonnantie uiteengezette verkeersveiligheidsprocedures ;

9° « infrastructuurproject » : een project voor de bouw van nieuwe weginfrastructuur of voor de grondige wijziging van het bestaande wegennet met gevolgen voor de verkeersstroom of de verdeling van de ruimte over de weggebruikers ;

10° « trans-Europees wegennet » : het wegennet dat wordt beschreven in verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 ;

11° «hoofdweg » : een weg buiten stedelijke gebieden die grote steden of regio’s, of beide, verbindt en die in de op 26 november 2019 geldende nationale wegcategorisering behoort tot de hoogste wegcategorie onder de categorie « autosnelweg » ;

12° : « kwetsbare weggebruiker » : niet-gemotoriseerde weggebruikers, waaronder met name fietsers en voetgangers, alsook gebruikers van gemotoriseerde tweewielers (micromobiliteit) en gebruikers van voortbewegingstoestellen.

HOOFDSTUK 2. — Onderwerp en toepassingsgebied

Art. 3. Deze ordonnantie voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de richtlijn 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur, zoals gewijzigd door de richtlijn 2019/1936 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019.

Art. 4. § 1. Deze ordonnantie is, zowel in de ontwerpfase als in de aanlegfase en in de gebruiksfase, van toepassing op weginfrastructuur van de volgende wegennetten :

1° de wegen die behoren tot het trans-Europees wegennet, de autosnelwegen en de andere hoofdwegen, inclusief de weggedeelten die over bruggen en door tunnels lopen ;

2° de op- en afritten van de parkeerterreinen die langs het weginfrastructuurnet liggen dat onder het toepassingsgebied van deze ordonnantie valt ;

3° de wegen die niet onder de punten 1° en 2° vallen, die zich buiten stedelijke gebieden bevinden, geen toegangen naar aanliggende percelen omvatten en met financiering van de Unie worden gerealiseerd, met uitzondering van wegen die niet toegankelijk zijn voor algemeen verkeer met motorvoertuigen, zoals fietspaden, of wegen die niet voor algemeen verkeer zijn ontworpen, zoals toegangswegen naar industriële, landbouw- of bosbouwlocaties.

§ 2. Deze ordonnantie is niet van toepassing op de wegtunnels die onder het toepassingsgebied vallen van de ordonnantie van 10 juli 2008 betreffende de minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet.

§ 3. De regering kan de bepalingen van deze ordonnantie uitbreiden naar de weginfrastructuur van het wegennet dat geen deel uitmaakt van het in paragraaf 1 opgesomde netwerk.

Art. 5. In deze ordonnantie worden de procedures vastgesteld en uitgevoerd met betrekking tot :

1° de beoordelingen van de effecten op de verkeersveiligheid van de infrastructuurprojecten ;

2° de verkeersveiligheidsaudits betreffende de infrastructuurprojecten ;

3° de veiligheidsbeoordelingen betreffende het volledige wegennet ;

4° de verkeersveiligheidsinspecties.

HOOFDSTUK 3. — Beoordeling van de effecten op de verkeersveiligheid van de infrastructuurprojecten

Art. 6. § 1. Een verkeersveiligheidseffectbeoordeling wordt uitgevoerd van alle infrastructuurprojecten door het organisme aangeduid door de Regering.

§ 2. Deze beoordeling wordt uitgevoerd in de planningsfase voordat het infrastructuurproject is goedgekeurd.

§ 3. Deze beoordeling bevat de overwegingen inzake verkeersveiligheid die bijdragen tot de keuze voor de voorgestelde oplossing. De beoordeling bevat voorts ook alle relevante informatie die nodig is voor een kosten-batenanalyse van de verschillende beoordeelde opties.

Art. 7. § 1. De verkeersveiligheidseffectbeoordeling van alle infrastructuurprojecten wordt uitgevoerd op basis van de volgende indicatieve criteria :

1° Onderdelen van een verkeersveiligheidseffectbeoordeling van een weg :

a) definitie van het probleem ;
b) huidige situatie en « niets-doen »-scenario ;
c) verkeersveiligheidsdoelstellingen ;
d) beoordeling van de gevolgen voor de verkeersveiligheid van de voorgestelde alternatieven ;
e) vergelijking van de alternatieven, presentatie van de reeks mogelijke oplossingen ;

2° Elementen waarmee rekening moet worden gehouden :

a) (dodelijke) ongevallen ; verminderingsdoelstellingen tegenover « niets-doen »-scenario ;
b) routekeuze en verkeerspatronen ;
c) mogelijke gevolgen voor het bestaande wegennet (bijvoorbeeld afritten, kruispunten, overwegen) ;
d) weggebruikers, met name de kwetsbare weggebruikers ;
e) verkeer (bijvoorbeeld verkeersvolumes, onderverdeling per vervoerstype), met inbegrip van de geraamde voetgangers- en fietsersstromen op basis van de gebruikskenmerken van de omliggende gebieden ;
f) seizoen en weersomstandigheden ;
g) aanwezigheid van een voldoende aantal veilige parkeerterreinen ;
h) seismische activiteit.

§ 2. De Regering kan de in paragraaf 1 opgesomde indicatieve criteria wijzigen of uitbreiden naargelang de evolutie van het Europese kader.

HOOFDSTUK 4. — Verkeersveiligheidsaudits betreffende de infrastructuurprojecten

Art. 8. Alle infrastructuurprojecten worden door de auditoren aan verkeersveiligheidsaudits onderworpen. Deze maken integraal deel uit van het ontwerpproces van elk infrastructuurproject in elk van de volgende fasen : het voorontwerp, het gedetailleerde ontwerp, vóór de ingebruikneming en bij het eerste gebruik.

Art. 9. § 1. De auditor wordt aangeduid door de Regering en is gedurende de audit niet betrokken bij het ontwerp of de exploitatie van het infrastructuurproject waarop de door hem uitgevoerde audit betrekking heeft.

§ 2. De Regering stelt de opleidingscurricula voor verkeersveiligheidsauditoren vast.

Voor verkeersveiligheidsauditoren die hun opleiding volgen na 17 december 2024 zorgt de Regering ervoor dat de opleidingscurricula voor verkeersveiligheidsauditoren aspecten omvatten die betrekking hebben op kwetsbare weggebruikers en de infrastructuur voor deze gebruikers.

Verkeersveiligheidsauditoren die taken uitvoeren die in deze ordonnantie zijn vastgesteld, moeten een eerste opleiding volgen, waarna zij een bekwaamheidscertificaat ontvangen. Vervolgens moeten zij regelmatig vervolmakingscursussen volgen.

De verkeersveiligheidsauditoren moeten houder zijn van een bekwaamheidscertificaat. Certificaten die vóór de inwerkingtreding van deze ordonnantie zijn afgegeven, worden erkend.

De auditoren worden aangesteld overeenkomstig de volgende vereisten :

1° ze hebben relevante ervaring of opleiding op het gebied van wegenontwerp, wegenverkeersveiligheidstechnieken en ongevallenanalyse ;

2° de verkeersveiligheidsaudits worden alleen nog uitgevoerd door auditoren of teams waar auditoren deel van uitmaken die aan de in het tweede en vierde lid bedoelde eisen voldoen.

Wanneer audits door teams worden uitgevoerd, bezit ten minste één lid van het team het bekwaamheidscertificaat.

Art. 10. § 1. De auditor vermeldt in zijn auditverslag voor elke fase van het infrastructuurproject de verkeersveiligheidskritieke ontwerpelementen.

De auditor moet zich baseren op de eventuele door de Europese Commissie geformuleerde richtsnoeren en op de volgende indicatieve criteria :

1° Criteria in de voorontwerpfase :

a) de geografische ligging (bijvoorbeeld gevoeligheid voor landverschuivingen, overstromingen, lawines), seizoens- en weersomstandigheden en seismische activiteit ;
b) de types van kruispunten en afstanden tussen kruispunten ;
c) het aantal en type rijstroken ;
d) de soorten verkeer die op de nieuwe weg toegelaten zullen worden ;
e) de functionaliteit van de weg binnen het wegennet ;
f) de meteorologische omstandigheden ;
g) de rijsnelheid ;
h) de doorsneden (bijvoorbeeld breedte van de rijbanen, fietspaden, voetpaden) ;
i) het horizontaal en verticaal tracé ;
j) de zichtbaarheid ;
k) het ontwerp van de kruispunten ;
l) middelen van openbaar vervoer en infrastructuur ;
m) spoorwegovergangen ;
n) voorzieningen voor kwetsbare weggebruikers, met name voor voetgangers, voor fietsers (waaronder de aanwezigheid van alternatieve routes of afscheidingen van snel gemotoriseerd verkeer), voor gemotoriseerde tweewielers ; dichtheid en locatie van oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers, voorzieningen voor voetgangers en fietsers op de betrokken wegen in het gebied, afscheiding van voetgangers en fietsers van snel gemotoriseerd verkeer of de aanwezigheid van rechtstreekse alternatieve routes via onderliggend wegennet ;

2° Criteria in de fase van het gedetailleerde ontwerp :

a) het tracé ;
b) de samenhangende verkeerstekens en markeringen ;
c) de verlichting van verlichte wegen en kruispunten ;
d) de apparatuur langs de weg ;
e) de omgeving van de weg, met inbegrip van vegetatie ;
f) de vaste obstakels langs de weg ;
g) de aanleg van veilige parkeerterreinen ;
h) de voorzieningen voor kwetsbare weggebruikers : voorzieningen voor voetgangers, voorzieningen voor fietsers, voorzieningen voor gemotoriseerde tweewielers ;
i) de gebruikersvriendelijke aanpassing van de afschermende constructies langs de weg (middenbermen en vangrails om risico’s voor kwetsbare weggebruikers te vermijden) ;

3° Criteria in de fase voor de ingebruikneming :

a) de veiligheid en zichtbaarheid van de weggebruiker in verschillende omstandigheden, zoals duisternis en onder normale weersomstandigheden ;
b) de leesbaarheid van verkeerstekens en markeringen ;
c) de toestand van het wegdek ;

4° Criteria in de fase van eerste gebruik :

a) de beoordeling van de verkeersveiligheid in het licht van het daadwerkelijke gedrag van de gebruikers.

§ 2. De Regering kan de in paragraaf 1 opgesomde criteria wijzigen of uitbreiden naargelang de evolutie van het Europese kader.

§ 3. In elke fase kunnen de audits aanleiding geven tot een heroverweging van de criteria van de vorige fasen.

§ 4. Het auditverslag mondt uit in toepasselijke aanbevelingen op het gebied van veiligheid. Wanneer tijdens de uitvoering van de audit onveilige kenmerken worden vastgesteld maar het ontwerp niet wordt verbeterd vóór het einde van de desbetreffende fase, vermeldt de instantie die verantwoordelijk is voor het infrastructuurproject de redenen hiervoor in een bijlage bij het auditverslag.

HOOFDSTUK 5. — Verkeersveiligheidsbeoordeling van het wegennet

Art. 11. § 1. Er wordt een verkeersveiligheidsbeoordeling van het wegennet uitgevoerd op het gehele in gebruik zijnde wegennet door het organisme aangeduid door de Regering.

Deze beoordeling analyseert het ongevalsrisico en de ernst en gevolgen van ongevallen op basis van :

1° in de eerste plaats een visueel onderzoek, hetzij ter plaatse hetzij op elektronische wijze, van de ontwerpkenmerken van de weg (ingebouwde veiligheid) ; en

2° een analyse van de gedeelten van het wegennet die meer dan drie jaar in gebruik zijn en waarop zich een groot aantal zware ongevallen heeft voorgedaan.

§ 2. De eerste verkeersveiligheidsbeoordeling van het wegennet moet uiterlijk in 2024 worden uitgevoerd. De volgende verkeersveiligheidsbeoordelingen van het wegennet moeten ten minste om de vijf jaar plaatsvinden.

§ 3. Bij de uitvoering van de verkeersveiligheidsbeoordeling van het wegennet moet het door de Regering aangeduid organisme zich baseren op de door de Europese Commissie verstrekte richtsnoeren inzake de methodologie voor systematische verkeersveiligheidsbeoordelingen van het wegennet en veiligheidsclassificaties en op de volgende indicatieve criteria :

1° Algemeen :

a) het wegtype in verhouding tot het type en de grootte van de regio’s/steden die de weg verbindt ;
b) de lengte van het weggedeelte ;
c) het gebiedstype (landelijk, stedelijk) ;
d) het landgebruik (onderwijs, handel, industrie en productie, residentieel, veeteelt en landbouw, onontwikkelde gebieden) ;
e) de dichtheid van toegangspunten tot eigendommen ;
f) de aanwezigheid van dienstwegen (bijvoorbeeld voor winkels) ;
g) de aanwezigheid van wegwerkzaamheden ;
h) de aanwezigheid van parkeervoorzieningen ;

2° Verkeersvolumes :

a) de verkeersintensiteit ;
b) de waargenomen intensiteit motorfietsen ;
c) de waargenomen intensiteit voetgangers aan beide zijden, met vermelding van « in de verkeersrichting » of « kruisend » ;
d) de waargenomen intensiteit fietsen aan beide zijden, met vermelding van « in de verkeersrichting » of « kruisend » ;
e) waargenomen intensiteit zware voertuigen ;
f) de geraamde voetgangersstromen, op basis van het gebruik van aangrenzende terreinen ;
g) de geraamde fietsersstromen, op basis van het gebruik van aangrenzende terreinen ;

3° Gegevens over ongevallen :

a) het aantal, plaats en oorzaak van dodelijke verkeersongevallen per groep van weggebruikers ;
b) het aantal en plaats van verkeersongevallen met zwaargewonden per groep van weggebruikers ;

4° Gebruikskenmerken :

a) de snelheidslimiet (algemeen, voor motorfietsen, voor vrachtwagens) ;
b) de reële snelheid (85ste percentiel) ;
c) het snelheidsbeheer en/of de verkeersremming ;
d) de aanwezigheid van ITS-voorzieningen : filewaarschuwingen, variabele informatieborden ;
e) de waarschuwingen in de omgevingen van scholen ;
f) de aanwezigheid van een toezichthouder bij oversteekplaatsen bij scholen op vooraf bepaalde tijdstippen ;

5° Geometrische kenmerken :

a) de kenmerken van de dwarsprofielen (aantal, type en breedte van rijstroken, ontwerp en materiaal van de middenberm, fietspaden, voetpaden enz.), met inbegrip van de aanpasbaarheid daarvan ;
b) de horizontale bogen ;
c) de hellingshoek en verticaal alignement ;
d) de zichtbaarheid en zichtafstanden ;

6° Obstakels, obstakelvrije zones en afschermende constructies langs de weg :

a) omgeving van de wegkant en obstakelvrije zones ;
b) vaste obstakels langs de weg (bijvoorbeeld lichtmasten, bomen enz.) ;
c) de afstand tussen obstakels en de kant van de weg ;
d) de dichtheid van obstakels ;
e) de ribbelstroken ;
f) de afschermende constructies langs de weg ;

7° Bruggen en tunnels :

a) de aanwezigheid van en het aantal bruggen, alsmede relevante informatie die daarop betrekking heeft ;
b) de aanwezigheid van en het aantal tunnels, alsmede relevante informatie die daarop betrekking heeft ;
c) de visuele elementen die risico’s voor de veiligheid van de infrastructuur vormen ;

8° Kruispunten :

a) het type kruispunt en aantal takken (met vermelding van met name het type verkeerssturing en de aanwezigheid van afslagpijlen) ;
b) de aanwezigheid van verkeersgeleiders ;
c) de kwaliteit van het kruispunt ;
d) de verkeersintensiteiten op het kruispunt ;
e) de aanwezigheid van spoorwegovergangen (met vermelding van met name het type overgang en of deze bewaakt of onbewaakt zijn, en manueel bediend wordt of geautomatiseerd is) ;

9° Onderhoud :

a) de defecten aan het wegdek ;
b) de slipweerstand van het wegdek ;
c) de conditie van de berm (met inbegrip van vegetatie) ;
d) de conditie van de verkeersborden, markeringen en afbakening ;
e) de conditie van de afschermende constructies langs de weg ;

10° Voorzieningen voor kwetsbare weggebruikers :

a) de oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers (gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen) ;
b) de oversteekplaatsen voor fietsers (gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen) ;
c) de afscherming voor voetgangers ;
d) de aanwezigheid van stoepen of gescheiden voorzieningen ;
e) de voorzieningen voor fietsers en de soort voorzieningen (fietspaden, fietsstroken of andere) ;
f) de kwaliteit van de oversteekplaatsen voor voetgangers, wat de zichtbaarheid en signalering van elke voorziening betreft ;
g) de oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers op toegangswegen van aansluitende ondergeschikte wegen ;
h) de aanwezigheid van alternatieve routes voor voetgangers en fietsers indien er geen gescheiden voorzieningen zijn ;

11° « Pre-crash »- en « post-crash »-systemen ter vermindering van verkeersletsels en elementen ter beperking van de ernst van ongevallen :

a) de operationele netwerkcentra en andere surveillancevoorzieningen ;
b) de mechanismen om weggebruikers in te lichten over rijomstandigheden ter voorkoming van ongevallen of incidenten, automatische systemen voor incidentdetectie : sensoren en camera’s ;
c) de systemen voor incidentbeheer ;
d) de systemen voor communicatie met hulpdiensten.

§ 4. De Regering kan de in paragraaf 3 opgesomde criteria wijzigen of uitbreiden naargelang de evolutie van het Europese kader.

§ 5. Op basis van de resultaten van de in paragraaf 1 bedoelde beoordeling en met het oog op de prioritering van de behoeften aan verdere maatregelen deelt de instantie die verantwoordelijk is voor de beoordeling van het wegennet alle gedeelten van het wegennet in naar veiligheidsniveau in minstens drie categorieën.

Art. 12. § 1. De bevindingen van op grond van artikel 11 uitgevoerde verkeersveiligheidsbeoordelingen van het wegennet worden, voor in gebruik zijnde wegen, gevolgd door gerichte verkeersveiligheidsinspecties of directe remediërende maatregelen.

§ 2. Gerichte verkeersveiligheidsinspecties worden uitgevoerd door deskundigenteams aangeduid door de Regering. Ten minste één lid van het deskundigenteam moet ervaring hebben of een opleiding genoten hebben op het gebied van wegenontwerp, wegenverkeersveiligheidstechnieken en ongevallenanalyse.

§ 3. Voor de gerichte verkeersveiligheidsinspecties kunnen deze deskundigen rekening houden met de volgende indicatieve elementen :

1° Het tracé en dwarsprofiel :

a) de zichtbaarheid en zichtafstanden ;
b) de snelheidsbeperking en indeling in snelheidszones ;
c) het duidelijk wegbeeld (dat wil zeggen de « leesbaarheid » van het wegbeeld voor de weggebruikers) ;
d) de toegang tot aangrenzende eigendommen en ontwikkelingsgebieden ;
e) de toegankelijkheid voor nood- en dienstvoertuigen ;
f) de passende veiligheidsvoorzieningen aan bruggen en duikers ;
g) het wegkantontwerp (bermen, lager gelegen stoepen, « cut and fill »-hellingen) ;

2° De kruispunten en knooppunten :

a) de geschiktheid van het type kruispunt/knooppunt ;
b) het geometrisch ontwerp van het kruispunt/knooppunt ;
c) de zichtbaarheid en leesbaarheid (waarneming) van kruispunten ;
d) de zichtbaarheid op het kruispunt ;
e) het ontwerp van extra rijstroken aan kruispunten ;
f) het verkeerbeheer aan kruispunten (bijvoorbeeld stoptekens, verkeerslichten) ;
g) de aanwezigheid van oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers ;

3° De voorzieningen voor kwetsbare weggebruikers :

a) de voorzieningen voor voetgangers ;
b) de voorzieningen voor fietsers ;
c) de voorzieningen voor gemotoriseerde tweewielers ;
d) het openbaar vervoer en openbare infrastructuur ;
e) de spoorwegovergangen (met vermelding van met name het type overgang en of deze bewaakt of onbewaakt zijn, en manueel bediend wordt of geautomatiseerd is);

4° De verlichting, borden en markeringen :

a) de coherente verkeersborden die het zicht niet belemmeren ;
b) de leesbaarheid van verkeersborden (plaats, grootte, kleur) ;
c) de wegwijzers ;
d) de coherente wegmarkeringen en afbakening ;
e) de leesbaarheid van wegmarkeringen (plaats, grootte en retroreflectiviteit in droge en natte omstandigheden) ;
f) het passend contrast van wegmarkeringen ;
g) de verlichting van wegen en kruispunten ;
h) de passende wegkantapparatuur ;

5° De verkeerslichten :

a) de werking ;
b) de zichtbaarheid ;

6° De obstakels, obstakelvrije zones en afschermende constructies langs de weg :

a) de omgeving van de wegkant, met inbegrip van vegetatie ;
b) de gevaren in de wegkant en afstand tot de rand van de rijweg of het fietspad ;
c) de gebruikersvriendelijke aanpassing van de afschermende constructies langs de weg (middenbermen en geleiderails om risico’s voor kwetsbare weggebruikers te voorkomen) ;
d) de veiligheidsvoorzieningen aan de uiteinden van vangrails ;
e) de passende afschermende constructies aan bruggen en duikers ;
f) de omheiningen (aan wegen met toegangsbeperkingen) ;

7° Het wegdek :

a) de defecten aan het wegdek ;
b) de slipweerstand ;
c) het los materiaal/grind/stenen ;
d) de plasvorming, waterafvoer ;

8° De bruggen en tunnels :

a) de aanwezigheid van en aantal bruggen ;
b) de aanwezigheid van en aantal tunnels ;
c) de visuele elementen die risico’s voor de veiligheid van de infrastructuur vormen ;

9° Andere aandachtspunten :

a) de veilige parkeerterreinen en rustplaatsen ;
b) de voorzieningen voor zware voertuigen ;
c) de verblinding door koplampen ;
d) de wegenwerken : onveilige activiteiten langs de kant van de weg ;
e) de passende informatie in ITS-apparatuur (bijvoorbeeld variabele informatieborden) ;
f) dieren ;
g) de waarschuwingen aan scholen (indien van toepassing).

§ 4. De Regering kan de in paragraaf 3 opgesomde criteria wijzigen of uitbreiden naargelang de evolutie van het Europese kader.

§ 5. De bevindingen van gerichte verkeersveiligheidsinspecties worden gevolgd door gemotiveerde besluiten waarin bepaald wordt of remediërende maatregelen nodig zijn.

Het door de Regering aangeduid organisme onderzoekt met name op welke weggedeelten het nodig is de veiligheid van de weginfrastructuur te verbeteren, en stelt maatregelen vast die bij voorrang moeten worden uitgevoerd om die weggedeelten veiliger te maken. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de behoeften van kwetsbare weggebruikers.

§ 6. De remediërende maatregelen worden in de eerste plaats gericht op weggedeelten met een laag veiligheidsniveau en weggedeelten waar maatregelen met een groot potentieel voor de ontwikkeling van de verkeersveiligheid kunnen worden uitgevoerd en veel kosten door ongevallen kunnen worden bespaard.

§ 7. Het door de Regering aangeduid organisme zorgt voor de regelmatige actualisering van een actieplan met op basis van risico’s bepaalde prioriteiten om de tenuitvoerlegging van de vastgestelde remediërende maatregelen te volgen.

Art. 13. Wat de normen voor wegmarkeringen en verkeersborden betreft, neemt de Regering de bestaande en toekomstige procedures aan en houdt daarbij rekening met de eventuele door de Europese Commissie aangenomen uitvoeringshandelingen om gemeenschappelijke specificaties van de lidstaten vast te stellen ter bevordering van de leesbaarheid en detecteerbaarheid van wegmarkeringen en verkeersborden voor menselijke bestuurders en geautomatiseerde rijhulpsystemen.

HOOFDSTUK 6. — Periodieke verkeersveiligheidsinspecties

Art. 14. § 1. Er worden periodieke verkeersveiligheidsinspecties uitgevoerd op het wegennet. De Regering bepaalt de frequentie van deze inspecties met als doel een toereikend verkeersveiligheidsniveau voor de desbetreffende weginfrastructuur te handhaven.

Deze inspecties houden rekening met de behoeften van de kwetsbare weggebruikers.

§ 2. Het door de Regering aangeduid organisme ziet toe op de veiligheid van gedeelten van het wegennet die grenzen aan onder richtlijn 2004/54/EG vallende wegtunnels via gezamenlijke verkeersveiligheidsinspecties door de voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige ordonnantie en richtlijn 2004/54/EG bevoegde instellingen.

De gezamenlijke verkeersveiligheidsinspecties vinden voldoende regelmatig plaats om een toereikend veiligheidsniveau te waarborgen, en hoe dan ook ten minste om de zes jaar. Ze worden uitgevoerd door de autoriteiten die bevoegd zijn voor de wegen en tunnels.

§ 3. Onverminderd de overeenkomstig artikel 15 vastgestelde richtsnoeren stelt de Regering richtsnoeren vast voor tijdelijke verkeersveiligheidsmaatregelen die van toepassing zijn op wegwerkzaamheden.

Ze voert ook een passend inspectieschema uit om zeker te stellen dat die richtsnoeren worden nageleefd.

HOOFDSTUK 7. — Vaststelling en kennisgeving van richtsnoeren

Art. 15. § 1. De Regering stelt richtsnoeren vast om de instellingen bij te staan die ze aangeduid heeft voor de toepassing van deze ordonnantie.

§ 2. De Regering stelt de Europese Commissie in kennis van deze richtsnoeren binnen drie maanden na de vaststelling of wijziging ervan.

HOOFDSTUK 8. — Gegevensbeheer via het opstellen van verslagen

Art. 16. § 1. Het door de Regering aangeduid organisme stelt een ongevalsverslag op voor elk dodelijk ongeval op een weginfrastructuur die onder het toepassingsgebied van deze ordonnantie valt. Dit verslag bevat een berekening van de gemiddelde maatschappelijke kosten van een dodelijk en van een zwaar ongeval op het grondgebied. De

Regering kan opteren voor een verdere opsplitsing van deze kosten, die minstens om de vijf jaar geactualiseerd worden.

§ 2. Deze ongevalsverslagen moeten de volgende informatie bevatten :

1° de plaats van het ongeval (zo nauwkeurig mogelijk), met inbegrip van GNSS-coördinaten ;

2° foto’s en/of schema’s van de plaats van het ongeval ;

3° de datum en het tijdstip van het ongeval ;

4° informatie over de weg, zoals het type gebied, type weg, type kruispunt, inclusief signalering, aantal baanvakken, markeringen, wegdek, licht- en weersomstandigheden, snelheidsbeperkingen, obstakels langs de weg ;

5° de ernst van het ongeval ;

6° gegevens over de betrokken personen, zoals leeftijd, geslacht, nationaliteit, alcoholpercentage, al dan niet gebruik van veiligheidsuitrusting ;

7° gegevens over de betrokken voertuigen (type, ouderdom, land, eventuele veiligheidsvoorzieningen, datum van de laatste periodieke technische controle overeenkomstig de toepasselijke wetgeving) ;

8° gegevens over het ongeval zoals type ongeval, type aanrijding, voertuigbeweging en manoeuvre van de bestuurder ;

9° indien mogelijk, gegevens over de tijd die is verstreken tussen het tijdstip van het ongeval en de registratie van het ongeval of de aankomst van de hulpdiensten.

§ 3. De Regering kan de in paragraaf 2 opgesomde criteria wijzigen of uitbreiden naargelang de evolutie van het Europese kader.

Art. 17. § 1. De Regering dient uiterlijk op 31 oktober 2025 een verslag in bij de Europese Commissie over de veiligheidsclassificatie van het volledige overeenkomstig hoofdstuk 5 beoordeelde wegennet.

Indien van toepassing bevat het verslag ook de lijst van bepalingen van geactualiseerde gewestelijke richtsnoeren, waaronder met name de verbeteringen inzake technologische vooruitgang en bescherming van kwetsbare weggebruikers.

§ 3. Vanaf 31 oktober 2025 dient de Regering deze verslag om de vijf jaar in bij de Europese Commissie.

HOOFDSTUK 9. — Opheffings- en slotbepalingen

Art. 18. De ordonnantie van 19 mei 2011 betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur wordt opgeheven.

Art. 19. Deze ordonnantie treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Bijlage — Concordantietabel